Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Plezierdichter van trioletten, villanelles en sonnetten

Heinz Polzer was als Drs. P de eminente eenling van de kleinkunst. Zijn grote kracht school in het plezier waarmee hij met taal speelde. Bij Drs. P was knoeiwerk en routineus gerijmel uit den boze.

Drs. P in 2012. „Als je schrijft en publiceert, ben je verplicht de lezer heel duidelijk te maken wat je te beweren hebt”, zei hij in deze krant.
Drs. P in 2012. „Als je schrijft en publiceert, ben je verplicht de lezer heel duidelijk te maken wat je te beweren hebt”, zei hij in deze krant.

Kort voor zijn negentigste verjaardag dichtte Drs. P over de ongemakken van de gevorderde leeftijd: „De kindertijd biedt plaats aan luchtkastelen/ de ouderdom, geloof me, is een straf/ die kan ik u dus geenszins aanbevelen.”

Het versje was hoofs van stijl, zoals al zijn versjes. Maar ongebruikelijk was de ernst. De humoristische relativering ontbrak. Voor één keer gaf hij, hoe beheerst ook, blijk van een wezenlijk ongemak. En geen wonder: zijn tred werd allengs trager, en zijn gezichtsvermogen naar eigen zeggen „lusteloos” – want ondanks alles bleef hij ook nog na zijn negentigste beschikken over een wijdvertakte woordenschat die zijn formuleringen, in geschrifte en in de conversatie, voortdurend verrassend maakte. Hij schreef honderden liedjes, duizenden gedichten en veel proza, waarin de vorm en de vent volkomen samenvielen. De man en zijn werk hadden een vormelijk voorkomen met een monkelend soort humor. Die combinatie maakte hem uniek.

Heinz Hermann Polzer, die zaterdagmiddag op 95-jarige leeftijd overleed, laat een oeuvre achter dat met niets te vergelijken valt. Hij maakte drie hits die hem in de jaren zeventig tot in de hitlijsten en het tv-programma TopPop brachten: het macabere Dodenrit, waarin een echtpaar in een trojka de achtervolgende wolven van zich af tracht te schudden door telkens weer een kind overboord te werpen, het tot meezingen nodende De veerpont oftewel Heen en weer (met de onberispelijke redenering: „De oever waar wij niet zijn, noemen wij de overkant/ die wordt dan deze kant zodra we daar zijn aangeland”) en de door Adèle Bloemendaal gezongen carnavalsparodie Wat heb je gedaan Daan? Maar er was onnoemelijk veel meer.

Drs. P noemde zich plezierdichter – en in dat plezier school zijn grote kracht. Het was het plezier van de ambachtsman die zijn gereedschap (de taal) zo hoog achtte dat knoeiwerk en routineus gerijmel te allen tijde uit den boze waren. Steeds hoger legde hij de lat, tot hij zelfs au en ou niet meer op elkaar wilde laten rijmen. Evenmin als de gelijkluidende d en t aan het eind van een woord, en de toonloze n op een ontbrekende eindletter. Zo behoorde ook het rijmen van lente op centen tot zijn taboes. In het nummer Winter introduceerde hij daarentegen, bijna achteloos, een rijmoplossing voor het onberijmbaar geachte woord herfst: „De buren waren grimmig, zijn ouders diep gegriefd/ en onder zijn collega’s was hij ook al niet geliefd/ de oude juffrouw Zomer, baas Voorjaar, meester Herfst/ ze riepen driewerf schande, juffrouw Zomer het driewerfst.”

En in Bonenpikster rijmde hij dit oude ambacht op „perziken-op-sap-inblikster”. Hij verkoos het fabriceren van zulke vondsten boven het emotionele gestamel en de woordonanie waarvan hij velen die zich dichter noemen, beschuldigde. „Als je schrijft en publiceert”, zei hij in deze krant, „ben je verplicht de lezer heel duidelijk te maken wat je te beweren hebt. Je moet hem geen raadsels opgeven.”

Subversief

Polzer werd in 1919 geboren in de Zwitserse gemeente Thun, als zoon van een tot Zwitser genaturaliseerde vader en een Nederlandse moeder. Op zijn derde scheidden zijn ouders, waarna hij met zijn moeder in Velp ging wonen. Toch is Polzer altijd Zwitser gebleven. Als hem naar de reden werd gevraagd, liet hij doorschemeren dat het gebrek aan een Nederlands paspoort hem wel beviel: zo kon hij ietwat beschouwelijk aan de zijlijn blijven staan en hoefde zich niet één te voelen met het Nederlandse volk.

Kort voor de oorlog ging hij economie studeren in Rotterdam, waar hij aan de piano plaatsnam en op quasi-deftige toon negentiende-eeuwse levensliederen ten gehore bracht: „Op de sociëteit ben ik aan veel mishandeling en schoffering ontkomen door als jongerejaars de heren aangenaam bezig te houden.” Door een op kleutertoon geschreven verhaaltje in een studentenblad – over de deugnieten Dolf en Ben, die van oom Sam een pak voor de broek kregen – belandde hij enige tijd in de Scheveningse strafgevangenis. De subversieve betekenis was de Duitse bezetters niet ontgaan. Maar zelfs in detentie liet de jonge auteur zijn goede humeur niet bederven. Hij schreef er zijn eerste eigen liedjes, die veelal met parodistische overdrijving de spot dreven met het ouderwetse smartlappenrepertoire.

Nadat hij in 1950 afstudeerde, werd Polzer copywriter op een Rotterdams reclamebureau. Het schrijven van reclameteksten, waarbij elk woord op een goudschaaltje wordt gewogen, zag hij als een secuur karweitje dat hem aangenaam bezighield. En het betaalde uitstekend. Bij hetzelfde reclamebureau was hij enkele jaren werkzaam op de Indonesische vestiging. Daar schreef hij de teksten op de waranda van zijn huis, een koel glas Bintangbier onder handbereik. ’s Avonds vermaakte hij zijn collega’s en kennissen in sociëteit De Harmonie in Djakarta met zijn liedjes.

In 1957, weer terug in Nederland, zong hij een lustrumplaatje voor het Rotterdams Studentencorps vol. Eén exemplaar kwam in handen van zijn vroegere reclamebureaucollega Willem Duys, die een markt zag voor een handelsplaatje en de dichter-zanger prompt liet optreden in zijn tv-show Voor de vuist weg. Het curieuze craquelé in de stem, de kortademige voordracht en de antieke snit van nummers als De gezusters Karamazov en De commensaal („er ligt alweer een juffrouw in het trapportaal”) vielen meteen op.

Duys bedacht ook het archaïsch aandoende pseudoniem Drs. P – tot genoegen van de betrokkene, die liever niet als populair artiest op de schouders wilde worden geslagen of gehesen en ook niet voor iedereen gemeenzaam Heinz wenste te heten: „Het pseudoniem schept afstand. Daarbij had het voorvoegsel doctorandus iets komieks waarin ik mij zeer goed kon vinden.”

Eminente eenling

Zo werd Drs. P een eminente eenling in de Nederlandse kleinkunst, die tot zijn beste prestaties kwam als hij – bijvoorbeeld in opdracht van een radioprogramma – liedjes kon maken over schijnbaar onmogelijk te bezingen onderwerpen als leestekens en groente en fruit. Daarbij is vaak over het hoofd gezien dat hij ook de bekoorlijke melodietjes zelf schreef. Hij bestreek vele muzikale genres, van walsjes en polkaatjes tot en met de tango, de Ierse jig (voor het komisch-didactische Dubbele punt) en de chachacha (voor de stoïcijnse stelling „Andijvie is voor mij geen lustobject”). Daarnaast was hij een dartele light verse-dichter, die niet alleen vakkundig vormvaste rondelen, trioletten, villanelles en sonnetten schreef, maar ook de speelse en tegelijk superstrakke versvorm ollekebolleke in Nederland introduceerde. Een ollekebolleke is een versje van acht regels in een strak ritme. De vierde en de achtste rijmen op elkaar. In de loop der jaren kreeg hij gerenommeerde navolgers als Ivo de Wijs, Kees Torn en Pieter Nieuwint, maar hij zelf bleef de grootmeester in het genre.

Een paar jaar geleden zei Heinz Polzer in Humo dat een plotselinge hartaanval hem welkom zou zijn: „Dat lijkt me een smaakvolle, geruisloze en vooral doeltreffende manier van doodgaan.”

Zo’n dood was hem echter niet gegund. Vorige week kwam hij ten val in de verzorgingsflat waar hij sinds enkele jaren – teruggetrokken uit de openbaarheid – woonde. Een paar dagen later stierf hij, ruim twee maanden voordat hij 96 zou zijn geworden.