Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Defensie

Terug naar Srebrenica

12 juli 1995
12 juli 1995

I

Twintig jaar later. De hemel boven Zagreb is strakblauw, maar onderaan de vliegtuigtrap voelt de lucht kil aan. Ginds in de verte lost de landingsbaan niet op in plassen atmosferisch bedrog – zoals in die julidagen van 1995. Het is april 2015 en ik ben terug op Balkan-bodem. Op luchthaven Pleso om precies te zijn.

Als ik over het tegelpad naar mijn huurauto loop, doemen links de loodsen en kantoren op van de vroegere UNPROFOR-basis. Kamp Pleso. Ginds achter de schutting vond het ‘ontladingsfeest’ van Dutchbat plaats. De laatste driehonderd Nederlandse blauwhelmen waren vrij, ze hadden overleefd.

Terwijl ik mijn koffer in de achterbak til, komt het beeld terug van tolk Hasan die afzijdig zat – enkele tientallen meters achter me. Er hijgt gehos in mijn nek; ik zie ontblote, vooruitgestoken armen pompbewegingen maken. Biertje! Biertje! Biertje!

Hasan was bij Emir gaan zitten. Yellow Card 1 en Yellow Card 2. Een paar keer slingerde de staart van de polonaise voorbij, maar de Dutchbat-tolken waren niet in de stemming. Net zo min als hun vier vrienden die met een AzG-pasje aan de executievelden waren ontkomen. Onder hen: Dule, voluit Abdulah Purkovic. Hoewel hij op de compound van Karremans een snackbar runde voor Dutchbatters, was het Artsen zonder Grenzen dat hem uit de enclave had gesmokkeld. Als hun kok.

Ik verstel de bestuurdersstoel en werp een blik in de achteruitkijkspiegel. De meest in het oog springende afwezigen waren de elektricien Rizo Mustafic en de vader en broer van Hasan, voor wie er geen pasje af had gekund. Zíj hadden op de schouders genomen moeten worden, niet generaal Hans Couzy.

II

Van Zagreb tot Srebrenica, op een doorsnede van tweehonderd kilometer Balkan, heeft een confetti van nieuwe godshuizen het heuvellandschap gestoffeerd. Wat zijn er veel bij gekomen! Ten tijde van de Joegoslavische burgeroorlog hadden de bewoners elkaars eeuwenoude kerken en moskeeën opgeblazen, maar de brokstukken hebben nakomelingen gekregen – en die zijn talrijker dan ooit. Overal kom je ze tegen: nieuwe katholieke kerkjes, nieuwe orthodoxe uientorenkerkjes en nieuwe moskeetjes. Toerend over de binnenwegen langs de Sava en de Drina zie ik voor me hoe er een dieplader met prefab-kapellen en -gebedshuisjes voor me uit moest zijn gegaan, die per gehucht zijn bestelling had afgeleverd.

III

Aan het einde van de dag rijd ik in het donker Srebrenica binnen. Mijn eerste indruk is die van een spookstad, schaars verlicht en zonder vertier. Het restaurant van mijn hotel is nog open. Ik ben niet de enige gast, een tafel verderop zit een groep Bosniërs, dertigers zo te zien. Ze blijken hier te zijn voor een tweedaagse training.

Een training in wat?

O kultura sjecanje – over de cultuur van het herdenken.

Op een flip-over staat de neerslag van hun eerste dag in markeerstift. Er is een matrix getekend met op de verticale as een aantal monumenten uit het voormalige Joegoslavië.

Op de horizontale as staan ‘feitelijke geschiedenis’, ‘hedendaagse emotie’, ‘esthetiek’ en ‘politiek’. Op de flip-over zijn gele memobriefjes geplakt. De cursus blijkt mede gesponsord door het Anne Frank Huis, Amsterdam.

IV

Bij daglicht legt het weerzien met Srebrenica nog meer Nederlandse sporen bloot. Stapvoets rijdend, af en toe halt houdend, laat ik mij als een menselijk peillood in de vallei afzakken. Mijn startpunt is de hooggelegen zuidhoek van de enclave, daar waar ooit OP Echo stond: de met zandzakken en betonblokken gefortificeerde observatiepost van Dutchbat. Er is hier een T-splitsing van bergweggetjes. Tussen de heuveltoppen ligt het karkas van de meubelfabriek waarvan de vader van Hasan ooit de directeur was. Bordjes in de berm met een wit doodshoofd houden je op afstand. Mine – Mijnen.

Binnen de enclavegrenzen, in de taartpunt die de oprukkende Serviërs als eerste van het Veilige Gebied afsneden, voeren wegwerkers in reflecterende hesjes voorjaarsonderhoud uit. Ook de bomkrater die de Nederlandse F-16-pilote op 11 juli 1995 in het wegdek had geslagen is weer netjes gedicht.

Na het rechte stuk bij de radiozendmast, vanwaar het Servische pantser na dit korte oponthoud van 14.40 uur gewoon verder denderde, volgen nog zeven bochten tot de huizen van Srebrenica. Al in de eerste opent zich het vergezicht over de stad. Op dit uitkijkpunt toonden zich aan de vooravond van de val de voorhoede van Servische veroveraars, over wier hoofden de Dutchbat-pantserwagens op het marktplein nog enige salvo’s uit hun boordmitrailleur afvuurden. Net als zij destijds plaats ik mijn voet op de vangrail. Honderd steile meters lager glinsterden de pannendaken van de Petricastraat met de stadsbakkerij en het restaurant van Abdulah ‘Dule’ Purkovic.

Het is een krankzinnige gewaarwording: hier te staan, terwijl Ratko Mladic in Scheveningen zit. Juist in juni en juli 1995 bevond hij zich op de toppen van zijn macht. In heel Bosnië speelde hij kat en muis met blauwhelmen, die hij naar believen ving en vastbond aan lantaarnpalen, dan weer losliet. Door echter af te dalen naar de Petricastraat en door te stoten tot Potocari aan het andere uiteinde van de door de VN uitgeroepen Safe Area luidde Mladic zijn eigen val in. Hij nam Srebrenica in, liet zes- tot achtduizend moslimmannen vermoorden, verdreef hun vrouwen en kinderen, verjoeg Dutchbat.

De misdaad waarvoor hij zich nu in Den Haag moet verantwoorden, genocide, vangt aan op het moment dat Mladic zijn stoottroepen richting de Petricastraat stuurt. Ik tel de bochten op mijn TomTom. Nog vier, drie, twee, een. Voorbij de laatste bocht is een kinderspeelplaats met een glijbaan en een schommel.

V

De akkers van Potocari zijn dodenakkers. De graven liggen gedrapeerd over de velden, elk gemarkeerd door een identiek witmarmeren zuiltje met inscriptie. Het zijn er zesduizend-plus en elke 11de juli komen er nog meer bij – later geïdentificeerde lichamen. Allemaal kijken ze uit over de Dutchbat-compound aan de overkant van de weg. Verwijtend, voor wie het zo wil zien.

Bij de entree staat een blok marmer op een sokkel met de tekst ‘Srebrenica – juli 1995’. Voorbij deze kubus ligt een immens schaalvormig tableau van graniet, waarin de namen van de geïdentificeerde doden zijn gegraveerd.

Er zijn familienamen die zo vaak voorkomen dat ze meerdere kolommen vullen, als in het bevolkingsregister. Maar dit zijn uitsluitend de doden, allen met sterftejaar 1995. Het is gewoon griezelig: of je nou geboren bent in 1922, 1952 of 1992, je overlijdensjaar is 1995.

Ik sta stil bij Rizo Mustafic (1954-1995). En een paar passen verderop nogmaals, bij de N.

Nuhanovic, Ibro (1942-1995)

Nuhanovic, Muhamed (1974-1995)

Nuhanovic, Nasiha (1947-1995)

Muhamed, roepnaam Braco (‘Broertje’), was twintig toen hij door de bataljonsleiding van Dutchbat van de compound werd gestuurd, regelrecht in de handen van zijn moordenaars.

VI

Het voelt niet goed de wedervraag te moeten beantwoorden van de familie die juist in een kring rond een graf – met open handen als kommetjes – heeft staan bidden. Ze komen uit Tuzla en zijn juist klaar met hun rondgang over de begraafplaats.

„En u, waar komt u vandaan?”

Een voor een tekenen ze het gastenboek bij de ingang; de vrouwen in het gezelschap leggen de leen-hoofddoekjes terug op de daarvoor bestemde plek. In het Duits vertelt een van hen dat ze hier veertig familieleden heeft liggen.

We steken de weg over naar het souvenirwinkeltje. Het assortiment in Potocari bestaat uit kaarsen, bloemen die je per stuk kunt kopen, ansichtkaarten met opschriften die variëren op het thema ‘Nooit meer’. De familie uit Tuzla wenkt me. Er is een politieman gearriveerd met een sleutelbos, hij loopt naar het hek van de compound. De tentoonstelling in de oude fabriekshal van Dutchbat is vandaag gesloten, maar er wordt een uitzondering gemaakt omdat er een bus vol bezoekers in aantocht is.

„Landgenoten van je”, krijg ik te horen.

VII

Er is niet één expositie, het zijn er twee. Of welbeschouwd drie. De eerste bevindt zich in een metershoge zwarte ‘doos’ in het midden van de fabriekshal. In aquariumgrote vitrines zijn bezittingen van slachtoffers uitgestald, afkomstig uit de knekelvelden. Kammetjes, brillen, brillenkokers, twee knikkers.

De tweede tentoonstelling is gemaakt onder auspiciën van de universiteit van Sarajevo: in lijsten aan de muur hangen gruwelfoto’s met anti-Servische, van haat overlopende bijschriften. Als trefwoorden noteer ik scandalous, Serb agressor, rape, murder, in the most outrageous way – er is geen woord aan gelogen, maar op een buitenstaander ketsen ze gemakkelijk af.

Niet op de Duitssprekende vrouw uit het gezelschap uit Tuzla. „Zie je die vlekken hier?”

Ik zie een weggebroken afvoerpijp, spijkergaten in de wand. „Roest?”

„Bloed!”

De derde – onbedoelde – expositie bestaat uit de sporen die Dutchbat heeft nagelaten. ‘20 nov 94 naar huis. Met Air Croatia. Martin’, staat er met stift op een deurpost. Door af te wijken van het bezoekerspad beland ik in een hoge gang met zijkamers. Alles uitgeleefd, vervallen.

‘Wapenopslag verlofgangers’.

‘METALLICA’.

‘Maak je niet drukker dan je van nature al bent’.

‘Wat een kutmuziek’.

Er is ook een wandvullende cartoon van een blauwhelm die een postzak komt afleveren. Twee Dutchbatters zien hem aankomen. ‘Wat vroeg-ie?’ zegt de een. De ander begint aan een antwoord (‘Wat nou eigenlijk ons werk hier is…’) maar krijgt juist een granaat op zijn kop… ‘WoehaHAHAha’.

VIII

Terugkerend naar de hoge duistere gang tussen de twee hallen ontwaar ik een beschilderde schuifdeur: okergeel, met een ruitwerk in rood.

‘CHARLIE BAR. Ma, Wo, Vrijdag: om 21.00 uur.’

T-bonesteak 250 gram 7,10 DM

T-bonesteak 400 gram 10,00 DM

Spareribs – zoveel u kunt eten… 9,00 DM

Schnitzel 250 gram 5,25 DM

Kogelbiefstuk 300 gram 8,00 DM

De hamburgertent van Dule! Ik had altijd gedacht dat zijn kraampje buiten stond. Maar het was hierbinnen, in de overkapte gang tussen de twee loodsen in.

IX

Achter in de hal staan pijlen op de muur die verwijzen naar de BUNKER. Ging het luchtalarm af, dan renden de blauwhelmen die kant uit. De pijlen komen uit bij een schuifdeur. Als ik naar buiten stap in het volle zonlicht hoor ik microfoonstemmen. Ze komen niet uit de bunker, maar uit het administratiegebouw van de fabriek – waar overste Karremans zijn commandopost had.

Het is even schakelen: van de rommelige hallen naar een hypermodern ingerichte zaal. Er staan rijen tafels met computerschermen, aan de wanden hangen videopanelen. Ik blijk in het ‘Multimedia Centre’ te zijn beland – geopend in 2014, gefinancierd door Saoedi-Arabië.

Er is een presentatie aan de gang. Op vier lange banken zitten mbo-leerlingen uit Gouda; ze zijn op praktijkweek en blijken mee te bouwen aan een school in Oost-Bosnië. Op de achterste rij zit de familie uit Tuzla, ik voeg me weer bij hen. Nu wordt de overbekende clip vertoond van de toast van Mladic en Karremans, op de avond van de val, in Hotel Fontana.

„I’m only the pianoplayer”, verweert Karremans zich tegen de aantijging dat hij luchtaanvallen op de Servische tanks heeft besteld. „Don’t shoot the pianoplayer.

Mladic: „Je bent een waardeloze pianist.”

In het volgende shot zijn gevangen moslimmannen te zien in de velden net buiten de enclavegrens. Ze zitten in kleermakerszit dicht opeen, in de brandende zon. Een van hen staat. Het is een graatmagere, kalende man in een T-shirt. Zijn naam is Ramo. Zijn bewakers, gewapende Serviërs, dwingen hem te roepen naar de moslimmannen in de bergen: die zijn nog op de vlucht en de bende in het dal maakt jacht op hen.

„Nérmín!!! Ik ben bij de Serviërs.” Ramo zet zijn handen als een toeter aan zijn mond en schreeuwt zijn longen uit zijn lijf. De tijdcode op de band geeft 16 uur 06 aan. Hij roept zijn zoon, Nermin. „Nermin! Kom naar beneden. Ik ben bij de Serviërs.”

Ook nu weer roept hij, ten overstaan van de mbo-studenten uit Gouda. We vernemen dat zowel Ramo als Nermin zijn vermoord. Hun beider namen staan gegraveerd in de granieten schaal aan de overkant van de weg – sterftejaar 1995.

Als ik wegkijk zie ik dat de vrouw uit Tuzla naast me dat ook doet. Onbedoeld kijken we elkaar aan.

X

Terug in mijn hotel, laat die middag, zie ik dat de training ‘herdenken’ is afgelopen. Bij de receptie ligt een boek met de afmetingen van een baksteen – Monumenti luidt de titel. Op elke bladzijde staat een foto van een herdenkingsteken uit een van de recente of minder recente oorlogen op de Balkan. Terwijl ik de sculpturen als een stoffenstaalkaart door mijn vingers laat gaan, raak ik in gesprek met de hoteleigenaar. Ik had hem niet als zodanig ingeschat.

Hij is nog geen dertig. Avdo heet hij. Avdo Purkovic. Blazer, blos op de wangen, vlasblond en voorkomend.

Hij is toch niet de zoon van Dule – voluit Abdulah Purkovic?