Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Media

Afrika is zielig en het Westen moet redden

Media dragen bij aan het stereotype beeld dat de armoede en ellende in ontwikkelingslanden maar voortduurt, zegt Mirjam Vossen, die Nederlandse kranten en ngo’s onderzocht.

Foto’s van slachtoffers komen weinig voor in Nederlandse media, behalve in noodhulpreclames.
Foto’s van slachtoffers komen weinig voor in Nederlandse media, behalve in noodhulpreclames. Foto AP/Sunday Alamba

Waar denkt u aan bij het woord ‘Afrika’? Vast niet aan de opstand in Tunesië of de miljardenprojecten van Chinese investeerders. Nee, of u het nu wilt of niet, ‘honger’ of ‘armoede’ komen vast eerder op. En dat is opmerkelijk. De meeste kinderen in Afrika hebben geen honger. In Azië wonen bijna twee keer zoveel armen als in Afrika.

We schatten de situatie in ontwikkelingslanden somber in. Té somber. In 2012 bleek dat de meeste Denen het percentage kinderen dat in ontwikkelingslanden naar school gaat op maximaal 30 procent schatten. In werkelijkheid is het meer dan 90 procent. In 2010 dacht ruim 80 procent van de Nederlanders dat het eerste Millenniumdoel, de wereldwijde armoede in 2015 te hebben gehalveerd ten opzichte van 1990, niet zou worden gehaald. In werkelijkheid werd het doel bereikt in het jaar dat de vraag gesteld werd.

De media hebben het gedaan, is dan de bekende opvatting. Zij worden vaak als verantwoordelijke gezien voor onze vertekende beeldvorming. Promovenda Mirjam Vossen zocht uit hoe Nederlandse media de wereldwijde armoede in beeld brengen. Dragen ze inderdaad bij aan onze sombere kijk op mondiale armoede? Vandaag verschijnt haar onderzoek Wereldwijde armoede in de media.

Vossen, zelf journalist, analyseerde 289 artikelen en 119 foto’s uit de Volkskrant, NRC Handelsblad, De Telegraaf en vier grote regionale dagbladen tussen 2011 en 2013. Daarnaast bekeek ze 169 campagnefoto’s en -video’s van ontwikkelingsorganisaties (ngo’s). De meest verrassende conclusie: beelden van kindjes met bolle buikjes en vliegen om de ogen zijn schaars. Dat beeld kwam slechts twee keer voor in krantenartikelen.

Media zijn zuinig met het portretteren van menselijk lijden. In nog geen kwart van de krantenberichten over armoede lezen we over hulpeloze slachtoffers, in De Telegraaf iets vaker dan in andere kranten. Ontwikkelingsorganisaties zijn scheutiger met het ‘slachtofferframe’: in veertig procent van de reclames wordt het ingezet.

Hoe komt dat hongerige kind dan in ons geheugen, als de media het nauwelijks afbeelden? Vossen: „Ik heb geen televisienieuws onderzocht. Daarnaast weet ik niet hoeveel impact één campagne heeft. Noodhulpreclames verspreiden zich meer dan krantenartikelen. Bovendien: slecht nieuws onthouden, dat is mens eigen.”

Als media over armoedeslachtoffers berichten, dan zijn ze hulpeloos en onschuldig, getroffen door een natuurramp, oorlogen en vooral slecht lokaal bestuur. NRC Handelsblad koppelt armoede het vaakst aan slecht bestuur, zoals corrupte dictators of strijdende milities; drie keer zo vaak als De Telegraaf. Door ‘weglekkend hulpgeld’ en ‘strijdende rebellen’ zit de lokale bevolking ‘klem’.

Het Westen is volgens de beeldvorming gezuiverd van alle blaam. ‘Wij’ hebben er niets aan kunnen doen. Als kranten al naar Westerse landen wijzen, dan is dat naar multinationals zoals het milieuvervuilende Shell of de uitbuitende kledingbranche. En ‘wij’ kunnen juist als reddende engel geld en medicijnen sturen, scholen bouwen en voorlichting geven.

Ngo-reclames leggen het initiatief niet bij de landen zelf, maar bij de eigen organisatie („Plan Nederland biedt meisjes onderwijs”). Ook volgens de helft van de krantenartikelen ligt de oplossing bij ons, niet bij henzelf.

De lokale bevolking komt in tv-spots nauwelijks aan het woord. Nederlanders hebben de leiding. In 30 procent van de reclames roept een BN’er op tot actie. Vossen kan hier „erg boos om worden”: „In het DNA van alle ngo’s zit dat het initiatief bij de lokale bevolking moet liggen, maar in publiekscampagnes komt dit amper terug.”

Dat is echter niet haar grootste probleem. Nederlandse media vertellen volgens Vossen te weinig over de positieve ontwikkelingen. Zo dragen ze bij aan het stereotype beeld dat de ellende in ontwikkelingslanden alsmaar voortduurt. Ngo-reclames missen essentiële context („Geef. Zodat wij haar onderdak kunnen geven”) en krantenberichten benadrukken dat wat nog moet gebeuren. Vossen: „Op de lange termijn houden ze een onwenselijk beeld in stand, namelijk dat ontwikkelingslanden afhankelijk zijn van het Westen.”

Waarom gebeurt dat? Ngo’s denken dat ze met zielige kinderen het meeste geld op kunnen halen. En misstanden aankaarten is inherent aan de waakhondfunctie van de journalistiek. Vossen zet hier vraagtekens bij: „Het beeld is te negatief. Mensen zien voortdurende problematiek en twijfelen of het ontwikkelingsgeld dan wel goed terechtkomt.”

De ontwikkelingssector zelf maakt zich ook zorgen om de framing. Natasja Insing van Wilde Ganzen, een organisatie die initiatieven voor armoedebestrijding ondersteunt, wil ngo’s bewuster maken van eenzijdige beeldvorming. Insing: „Het aantal mensen dat van 1,25 dollar per dag moet rondkomen, is sinds 1990 gehalveerd. Een gigantische ontwikkeling, maar dat beseft bijna niemand.” Er bestaat niet zoiets als ‘het juiste’ frame voor een boodschap, volgens Vossen. „De kracht schuilt in pluriformiteit, variatie en afwisseling.”