Kan de CEO weer op haar billen gaan zitten? En wil ze dan ook meteen even stoppen met praten? Geldt trouwens ook voor de marketing directeur en het hoofd financiën aan diezelfde tafel. Minka Sonneville (55) werpt haar klas een strenge blik toe. Stoelen worden piepend aangeschoven, gesprekken abrupt beëindigd. Stilte. De 23 leerlingen van groep acht van de Spaarneschool in Spaarndam kijken hun juf afwachtend aan. Wat nu?
Sonneville wijst naar het digitale schoolbord. Ze gaan het over het verkoopproduct hebben, zegt ze. Wat gaan hun bedrijven nu eigenlijk precies verkopen? En hoe? Les één van BizWorld, het vijf weken durende project – één dag per week – waar deze bovenbouwklas aan meedoet. Net als 799 andere basisscholen dit jaar. Het idee: leerlingen laten ervaren hoe het is een eigen bedrijf te runnen, in groepen van zes waarbinnen ieder een eigen rol vervult. Die van productiedirecteur, algemeen leidinggevende of hoofd verkoop bijvoorbeeld.
Is dat zinvol? Ontstaan hier de sterondernemers van de toekomst? Zou kunnen. Wat het resultaat van het bedrijfssimulatie-spel op lange termijn is, is (nog) niet onderzocht. Dat op korte termijn wel. Door Laura Rosendahl Huber. Zij promoveerde deze maand aan de Universiteit van Amsterdam op het effect van ondernemerschapslesprogramma BizWorld op basisschoolleerlingen. Hiervoor volgde ze twee jaar lang 118 basisschoolklassen waarvan er 85 deelnamen aan het ondernemersprogramma, en 33 de controlegroep vormden.
De uitkomst: bij de leerlingen die deelnamen aan BizWorld werd aan het eind van het programma heus ondernemersbloed gesignaleerd. Rosendahl Huber: „Het ging hierbij vooral om hun verbeterde ondernemersvaardigheden. ‘Softskills’, noemen we die. Leerlingen die het programma hadden gevolgd, bleken na afloop beter te scoren op de vaardigheden die belangrijk zijn voor ondernemers.” Zo waren ze proactiever geworden, meer bereid tot het nemen van risico, creatiever en hadden ze meer doorzettingsvermogen.
Opvallend was dat ze na afloop nu juist níet allemaal besloten hun eigen zaak te openen. Rosendahl Huber: „Hun houding ten opzichte van het ondernemerschap was wat negatiever geworden. Realistischer, allicht.” Ook goed, vindt Rosendahl Huber. Het betekent dat ze zich bewuster zijn geworden van wat het nu eigenlijk inhoudt: een eigen onderneming bestieren.
En dat is geen overbodige luxe, volgens Martijn Driessen, die promoveerde op de ontwikkeling van ondernemerschap aan de Universiteit van Groningen, en oprichter is van Entrepreneur Consultancy dat ondernemerscompetenties beoordeelt. „Uit cijfers die de Kamer van Koophandel inmiddels twintig jaar bijhoudt, blijkt dat vijftig procent van de bedrijven binnen vijf jaar uit hun register verdwenen is.” Die zijn gestopt, of failliet, aldus Driessen.
Ondernemers verkijken zich juist op die softskills, denkt hij. „Je kunt nog zo goed zijn in je vak; uiteindelijk moet je als ondernemer ook creatief kunnen denken, constant willen vernieuwen. En bovenal: jezelf doelen willen stellen waar je je ook aan houdt.”
Armbandjes of sleutelhangers
Terug naar groep acht. Daar discussiëren ze over hun verkoopwaar. Gaan ze armbandjes produceren of sleutelhangers? Die zullen ze vervolgens zelf in elkaar zetten met materiaal dat ze van hun speciale Biz-euro’s bij Sonneville kunnen kopen. Maar eerst moeten ze hun product presenteren. Of nou ja, de algemeen directeur dan – die ook meteen de zelfbedachte bedrijfsnaam mag onthullen. Na uitvoerig beraad worden aan de klas voorgesteld: Beastie Gadgets, Up, De Stofjes en Cooliez. Vier armbandjesbedrijven die aan duurzame productie doen én de gehele opbrengst schenken aan het goede doel. Iets met dieren, in alle vier de gevallen.
Mooi hoor, vindt Sonneville. Maar is dat zakelijk gezien wel zo handig? „Als jullie alles weggeven, hoe financieren jullie het bedrijf dan? Ik bedoel, jullie salarissen bijvoorbeeld. Ik neem aan dat jullie wel betaald willen worden?” 23 glazige blikken.
Een jongen in een donkerblauw capuchonvest steekt zijn hand op. „In ons groepje hebben we besloten dat we gewoon altijd thuis blijven wonen. Dan hebben we geen kosten, en kan alles naar de dieren.” Zachtjes gegrinnik. Sonneville knikt bloedserieus. Heel idealistisch, vindt ze. Niet héél handig alleen, maar dat legt ze later uit, tijdens les twee.
Eerst nog wat uitleg over de aandelen die elk bedrijf vandaag moet zien te verkopen aan haar. „Het groepje dat de meeste winst maakt, wint.” Ze recht haar rug, verlaagt haar stem een octaaf. „En nu ben ik een investeerder met heel veel geld en moeten jullie mij aandelen in jullie bedrijf zien te verkopen.” Het scheelt dat Sonneville ook het beste voor heeft met ‘de dieren’ want die komen in vrijwel elk argument voor. Ze koopt van elke CEO twee aandelen, waarna ze aan het knutselen slaan.
De directeur zit weer op de wc
Een stuk of tien vlijtige jongens en meisjes hebben zich in diepe concentratie gestort op het knopen van vriendschapsbandjes terwijl hun collega’s er wat verloren naast staan. Of springend. „Schiet óp”, roept de directeur verkoop van Cooliez naar de directeur productie die hem direct woedend aankijkt. „Ik ben bezig, ja! Waar is de directeur financiën eigenlijk? Alweer naar de wc?”
In het groepje bij het raam is slechts één meisje bezig met het knopen van een ingewikkeld uitziend patroon. Ze zit op het puntje van haar stoel, met gefronste wenkbrauwen. De jongen naast haar heeft het duidelijk opgegeven. Dat ondernemerschap is niks voor hem, zucht hij. „Ik ga een rijke vrouw zoeken.”
Veel leerlingen in deze klas hebben ouders met een eigen bedrijf, vertelt Sonneville. „Het zou kunnen dat ze daar een iets te rooskleurig beeld van hebben. Door het project zien ze hoe het er ook aan toe kan gaan”, vertelt Sonneville. „In dit simulatiespel kunnen ze namelijk ook failliet gaan.” Dat komt in les vijf. Ai. Houdt ze alvast rekening met huilende kinderen? Stampvoetende directeuren? Gillende CEO’s? Sonneville schudt van nee. „Zo dramatisch zal het niet worden. Het is vooral voor mij erg zonde, van mijn aandelen.”