Het beeld van de week was ongetwijfeld de blanke Amerikaanse agent die een vluchtende zwarte vanaf een paar meter acht keer in zijn rug schiet. Zelden is politiediscriminatie en willekeurig geweld tegen de burger zo flagrant in beeld gebracht. De crisis tussen politie en zwarte bevolking is daar totaal.
Over naar ons land, waar de korpschef nationale politie Gerard Bouman half februari in een intern blog schrijft dat „het gif van de uitsluiting onze organisatie binnensluipt”. Bouman schrijft dat moslimagenten in het korps intern spitsroeden moeten lopen. Zij krijgen een golf aan discriminerende en hatelijke opmerkingen over zich heen. „Vertrouwenspersonen hebben een dagtaak om uitwassen op te vangen.” Minister Asscher onthulde het bestaan van Boumans blogtekst donderdag in een lezing.
In de ‘agentenwacht’ vangt Bouman (‘excuus voor mijn taalgebruik’) het volgende op. Collega’s daar hebben het „zonder enige terughoudendheid over die kutmoslims. En dat wij die moskeeën maar in de fik moeten steken, want dan is het probleem opgelost”. Hij windt er geen doekjes om: „Kunt u zich voorstellen hoe het voelt als uw medesurveillant besluit een burger van de straat te plukken, omdat die moslim vast wel een bomgordel zal dragen? Een burger die alleen een koran en een gebedskleed bij zich blijkt te hebben en toch geboekt wordt als potentieel terrorist. Wat er dan door iemand heengaat die toegewijd politieman en moslim is?”
De korpschef noemt Ferguson ‘mijn doembeeld’, omdat daar een blank korps tegenover een gemengde bevolking stond. „Ik ben bevreesd voor het beeld van een politie die niet pal lijkt te staan voor wie anders is. Die geen verbinding, maar repressie uitstraalt. Dat is niet mijn politie.” Hij stelt zijn korps en dus ook zichzelf in gebreke. Uitsluiting is geen exclusief probleem voor moslimagenten, „maar voor iedereen die afwijkt van het gemiddelde. Vanwege geloof en geaardheid. Of omdat zij bijvoorbeeld als zij-instromer dan wel recherchekundige niet in het plaatje passen dat wij altijd als norm gehanteerd hebben.”
Moslimagenten hebben het intern al veel langer te verduren. Bouman herinnert zich de jonge Nederlands-Marokkaanse in het korps Haaglanden, waarvan hij tussen 2000 en 2003 de baas was. Die vertelde hem dat ze iedere dag opmerkingen kreeg over haar afkomst en geloof. En dan niet van één persoon, maar van iedereen. Hoe moedeloos haar dat stemde. Of meer recent: „Een leidinggevende die in het bijzijn van tientallen politiemensen aan een collega met een baard vraagt of hij soms ook aan het radicaliseren is. Hebt u enig idee wat dat teweeg brengt bij de aanwezigen met een moslimachtergrond?”
Ik citeer uitgebreid omdat Bouman ook de man is die eind 2013 bij de publicatie van een Amnestystudie naar vooroordelen vierkant nog iedere vorm van discriminatie bij de politie ontkende. ‘Etnisch profileren’ bij staande houden of signaleren – geen spràke van, was zijn houding toen. Dat is namelijk discriminatie, dat is wettelijk verboden en ‘dus’ doet de politie dat niet.
Dat leek mij toen ontkennen tegen beter weten in. Uit veel onderzoek blijkt dat etnische kenmerken wel degelijk een rol spelen. Namelijk bij het ‘plaatje’ dat de aandacht en het handelen van agenten bepaalt. De politie heeft een cultureel bepaald beeld van wat gebruikelijk is – wat ervan afwijkt is potentieel een risico. Gedrag, uiterlijk, vervoermiddel, religie, locatie, tijdstip, sekse, houding. Agenten inventariseren de héle dag huidskleuren, baarden, petjes, hoofddoekjes, blikken etc. Maatgevend daarbij is de blanke middenklasse. Zo ontstaan risicoprofielen, waarna agenten wordt opgedragen etnische hangjeugd in de gaten te houden. Uit zijn blog blijkt dat agenten op het bureau elkaar dus ook zo bekijken en beoordelen, met de PVV-retoriek onder handbereik. Een politiemacht die elkaar op het bureau, discrimineert, doet dat op straat ook met burgers. Een politie ‘die pal staat voor wie anders is’ lijkt mij een wensdroom. Als ik de korpschef mag geloven. Maar ik ben het wel met hem eens.