Vandaag opgroeien in Libië is geen pretje, maar dat was het onder Gaddafi (1942-2011) ook niet. Langdurige voedselrantsoenen van corned beef of bananen. Je kreeg een huis zonder slot toegewezen, want andere leden van de ‘volksmassa’ moesten er ook over kunnen beschikken. Geen dag ging voorbij of de Grote Leider schreeuwde op radio en tv wel dat hij ‘de honden van Amerika’ een lesje zou leren. Op straat vond die agressie massaal navolging zodra men elkaar voor de voeten dreigde te lopen: ‘Hondenzoon’, ‘eikel’, ‘kreng’.
Riad Sattouf (36), die een wekelijkse strip had in Charlie Hebdo en ook cineast is, kan het weten. Hij bracht er zijn kleuterjaren door. Met zijn Franse moeder en Syrische vader woonde hij eerst in Parijs. Daar promoveerde zijn vader als historicus, waarna hij voor een docentschap naar de Libische hoofdstad Tripoli vertrok. Een stad in verval, maar rijkelijk gedecoreerd met billboards van de Opperste Gids.
Riad geeft in zijn net vertaalde graphic novel De Arabier van de toekomst shockerende en nostalgische inkijkjes in de besognes van het gezin en zijn kleutertijd. Hij verduidelijkt zijn tekeningen hier en daar met politieke achtergrondtekstjes en met faits divers om het verhaal te stroomlijnen. Vergelijk zijn boek maar met Persepolis, de autobiografie uit 2000 van Marjane Satrapi die haar jonge leven vóór en na het repressieve regime van ayatollah Khomeiny in beeld bracht. Beide striptekenaars hebben dezelfde onbevangen, en toch puntige tekenstijl. Kinderlijk eenvoudig, denk je, maar dat is een misvatting.
Mannen die niet met vrouwen praten
De peuter Riad is een mini-Adonis, met het blonde haar van zijn moeder; er wordt veel van hem gehouden. Terwijl vader thuis in Tripoli zijn strijkende vrouw voorleest uit Gaddafi’s ‘groene boekje’ – ‘de vrouw is net als de man menselijk’ – speelt hun zoontje met vriendjes. Ze babbelen over God, bananen en het paradijs, en zingen het Libische volkslied. Riad, hoe lief ook, wordt niet vertrouwd, hij is blond, dus Amerikaans, zeggen zijn vriendjes in het flatgebouw.
Samen met zijn vader haalt hij buiten vogelnesten leeg, slaat hier en daar een balletje of plukt de vruchten van de moerbeiboom. Binnen wordt er getekend, bij voorkeur Mercedessen, want zo’n auto is de droom van zijn vader. Een nogal racistische en vrouwonvriendelijke man trouwens, die voortdurend commentaar geeft op radioberichten. Op Israël natuurlijk, op niet-soennieten, op zwarten, op het blanke ras dat alle continenten onderwierp. Dan liever Gaddafi, de moderne Arabier uit de titel, die Riad ook moet worden. Zijn vrouw, eveneens Sorbonne-student, zwijgt vaak of kijkt verbijsterd op bij uitlatingen van haar echtgenoot.
Onthullend is een bezoek van Riads Syrische grootouders. De man negeert zijn Franse schoondochter volledig, want mannen mogen alleen met hun echtgenote praten. En als de grootmoeder tijdens een bezoek aan de ruïnes van het Fenicisch-Romeinse Leptis Magna een stenen vrouwenhoofd ontdekt, vindt ze dat heel onzedelijk, want het vertoont een open mond; of ze die maar even dicht willen maken.
Na een kort intermezzo in Frankrijk verhuist het gezin naar Syrië, terug naar de roots van zijn vader die er een nieuwe baan heeft aangenomen. Daar heerst Al Assad, vader van de huidige Assad, die Al Wahsj, ‘het grote beest’, heette. Niet ver van Homs wacht hen een warme ontvangst. Vrouwen in chador, verenigd in een aparte kamer, vergapen zich aan de kleine Riad – totdat er een paar neefjes binnenhollen.
Waarom blijven die mensen hier?
Die zetten het op een vechten, met Riad als doelwit, want het kind is blond, dus een ‘jahoedi’, een jood. Ze nemen de kleuter flink te grazen, niemand grijpt in en hij zoekt dekking onder zijn moeders trui. Als de vrede is weergekeerd mogen de vrouwen de restanten opeten van de maaltijd die de mannen hebben achtergelaten.
Al snel verkent het gezin de wijde omtrek van het dorp, haalt Riads vader herinneringen op aan zijn Syrische jeugd en belooft hij zijn zoon, dáár in de verte, op zijn eigen stuk grond een villa te bouwen. Hij weet dan nog niet dat zijn broer dat perceel stiekem grotendeels verkocht heeft.
Eenmaal op school geplaatst om Arabisch en de Koran te leren (tegen de zin van zijn moeder), krijgt Riad opnieuw een lading anti-joodse bagger over zich heen. Als de kinderen daar ook nog gezamenlijk een verdwaald hondje doodtrappen, denk je: waarom reist dat gezin in vredesnaam niet terug naar Parijs? Dat doet het ook. ‘Wordt vervolgd’ staat er ten slotte. Naar dat volgende stripboek wordt vol verwachting uitgekeken. Het kan Riad alleen maar beter gaan. Toch?