Het werk van Sigmar Polke houdt zich op in een tussenwereld: tussen sprookje en werkelijkheid, spel en serieus politiek engagement, dada-achtige anti-kunst en monumentale schilderkunst. Polke was een punker in de wereld van de kunst, altijd eropuit om gevestigde waarden onderuit te halen.
Polke schiep een rijk en eclectisch oeuvre, zo laat een overzichtstentoonstelling van ruim 250 werken in Museum Ludwig in Keulen zien. Dat oeuvre is op te vatten als één groot ironisch en kritisch commentaar op de kunst en op de maatschappij. Zijn werk is kwetsbaar en vergankelijk doordat hij bij voorkeur vluchtige en als het zo uitkwam giftige chemicaliën gebruikte. Polke wilde de werking van het beeld ondermijnen, corrumperen, perverteren. Dat deed hij met een lichtheid die, gezien de beladen onderwerpen die hij aansneed, verbazingwekkend is. Hij was een tovenaarsleerling die quasi onschuldig en met aanstekelijk plezier riskante experimenten uitvoerde. Sprookjesachtige visoenen, al dan niet teweeggebracht door geestverruimende middelen, alchemistische proefnemingen en spiritistische seances lopen als een rode draad door zijn werk.
In de jaren zestig hield Polke zich onder meer bezig met de geschiedenis van de twintigste-eeuwse avant-garde. Het schilderij Negerplastik (1968) parodieert de voorliefde van expressionisten voor ‘primitieve kunst’. Het toont een afbeelding van een ‘negersculptuur’, geschilderd op een geel stuk textiel dat bedrukt is met hertjes, konijnen en andere dieren uit een kinderprentenboek. Diagonaal over het doek zijn twee geometrische lijnen geschilderd. Naast de sculptuur is het doek beplakt met een strook leukoplast die beschilderd is met een abstract-expressionistische compositie. Collage, primitivisme, expressief ‘gebaar’, geometrische abstractie: Negerplastik is een staalkaart aan twintigste-eeuwse schilderstijlen.
Alchemistisch laboratorium
Polkes schilderijen van twintig jaar geleden zijn heel anders van karakter, ook al is er nog steeds de preoccupatie met rasterpatronen en met het over elkaar aanbrengen van verschillende verhaallijnen of beeldtalen. Hij schilderde monochrome doeken, die met hun monumentaliteit en met het pompeuze, grote gebaar de geest ademen van de heropleving van de schilderkunst in de jaren tachtig. Toch heeft Polke ook hier een ironische afstand bewaard. Zijn atelier lijkt zich te hebben getransformeerd tot alchemistisch laboratorium. Het schilderij Goldklumpen toont een vormeloze goudkleurige hoop tegen een groene ondergrond en een zwarte ‘lucht’. Het diepe goudgeel is ‘orpiment’ of arseen-sulfide en het groen is het zwaar giftige Schweinfurt groen, een mengsel van onder meer koper, arseen en azijnzuren. Strikt genomen is het werk niet ‘geschilderd’; Polke liet de compositie ontstaan door het doek te bewegen op zo’n manier dat de vloeibare en droge stoffen elkaar afstoten en gedeeltelijk absorberen. Het wonder van de kunst voltrekt zich door de materie zelf, door kwik, zwavel, zelfs de straling van een stuk uraniumerts, meegenomen uit Australië en door Polke bewaard in een loden doos. Deze schilderijen zijn zeer onstabiel en veranderen onder de invloed van licht en atmosfeer.
Polkes vrolijke experimenteerlust had evenwel een keiharde en kille kern. Het scharnierpunt van zijn oeuvre zijn de films, fotowerken en dia-installaties. Ze worden in Ludwig voor het eerst uitgebreid getoond. De politiek-geëngageerde en maatschappijkritische kant van Polkes werk komt hier het meest overtuigend tot uitdrukking. Polke heeft gedurende zijn hele leven met de camera gewerkt, maar in deze periode nam het filmen en fotograferen de overhand.
Zwervers
The Bowery is een magistrale serie van veertien zwart-witfoto’s, begonnen in 1973 tijdens een reis naar New York en eindigend in de Gaspelshof, de boerderij in Willich waar Polke woonde. De foto’s, snapshots van zwervers en straatscènes, hangen als een lang fries op een rij. Polke manipuleerde de negatieven, drukte opnamen over elkaar af, vouwde nog niet gedroogde foto’s dubbel zodat een Rohrschach-effect ontstond, verkreukelde ze, liet de ontwikkelstof onregelmatig en te lang doorwerken, zodat vervaagde, collage-achtige beelden ontstonden. Polke maakte geen edities, het is een unieke serie, reproduceerbaarheid interesseerde hem niet. De vuiligheid, de willekeur of ongeremdheid van de beelden, de toevalsfactoren in de totstandkoming ervan, komen overeen met het onderwerp van het verloren leven van de zwervers.
De film Auf der Suche nach Bohr-mann Brasilien und seine Folgen (1975-76) gaat, oppervlakkig bezien, over de deelname van Polke en zijn vriend Blinky Palermo aan de Biënnale van São Paulo in 1975. We zien de momenten die er niet toe doen: wachtend op technici voor de installatie van het werk, met vrienden lummelend bij de opening. De beelden en zooms zijn rusteloos, alles heel anekdotisch en impressionistisch, niet-chronologisch. Het onderliggende thema is de zoektocht naar Martin Bormann, de persoonlijke secretaris en vertrouweling van Hitler die naar Zuid-Amerika zou zijn ontsnapt en, in het heden, de martelingen door het Braziliaanse regime. De film gaat over de verwevenheid van het privé- en het openbare leven en van politiek en kunst, de deelname van de Biënnale van São Paulo is niet iets onschuldigs.
Polke zei dat hij nooit de juiste vorm of context had gevonden om zijn films te laten zien. Dit gebeurde pas vlak voor zijn dood, in de Hamburger Kunsthalle. Film- en kunstwereld waren altijd gescheiden geweest. Dit is nu niet meer zo, digitale technieken hebben zo’n beetje alles mogelijk gemaakt. In Museum Ludwig is de zaal met de foto’s en films van Polke veruit het belangwekkendst. Niet alleen omdat dit materiaal zelden in deze samenhang is vertoond, maar ook omdat zichtbaar wordt hoe essentieel de camera is voor het oeuvre van Polke. Dit maakt het werk van Polke opnieuw zeer actueel, ook voor de jongste generatie kunstenaars.