Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

De Keersmaeker analyseert dans op expositie

Work/Travail/Arbeid in WIELS.
Work/Travail/Arbeid in WIELS. Foto Anne Van Aerschot

Dansen in het museum. In de jaren zestig begonnen de Amerikaanse danspostmodernisten ermee: dans moest het theater uit, het museum in, dans wilde aanraakbaar zijn.

Sindsdien is het een internationaal fenomeen. De laatste jaren toont de huidige generatie danskunstenaars (zoals Tino Sehgal nu met zijn expositie A Year at The Stedelijk) een sterke interesse in de ‘witte kubus’ als alternatief voor de ‘zwarte doos’.

Kan een dansvoorstelling werkelijk het karakter aannemen van een tentoonstelling? Doorlopend toegankelijk zijn, te bekijken zo lang men wil, vanuit iedere gewenste hoek? Dat is kortweg de vraag die ten grondslag ligt aan Work/Travail/Arbeid van de Vlaamse choreografe Anne Teresa De Keersmaeker (54) in het Brusselse Centrum voor Hedendaagse Kunst WIELS.

Zonder gebruik te maken van foto- of filmmateriaal analyseert De Keersmaeker daar haar topwerk Vortex Temporum. In de gestripte ruimtes voeren dansers, zes musici en een dirigent dagelijks negen weken lang een herinterpretatie van haar choreografie uit. Minutieus gescript, telkens in cycli van negen uur, met elk uur een andere choreografie en/of formatie.

WIELS is zeven uur per dag open, dus kan de bezoeker – al zou hij de hele dag blijven – nooit een afgeronde cyclus zien, noch het interne ritme van die negen uur durende ‘her-dachte’ dans gewaar worden. Er is kortom, als in een maalstroom (vortex), enkel voortgang, geen begin of eind.

Work/Travail/Arbeid is zo als het ware een gedeconstrueerd diapositief van het creatieproces, toen De Keersmaeker de voorstelling, traag puzzelend, laag voor laag opbouwde. In die omkering schuilt deels de motivatie om haar dans in tentoonstellingsvorm te gieten. In WIELS exposeert zij nu dus tegelijk werk en werkproces.

Waarschijnlijk biedt deze opzet het publiek, dat de vloer met de uitvoerenden deelt, geen echt andere ervaring dan een ‘gewone’ choreografie in een museum. Alleen wie de expositie diverse malen bezoekt kan, misschien, een glimp opvangen van de meerwaarde. Wie slechts één bezoek brengt, moet het doen met de uitgebreide toelichting in de catalogus. Dat zou als zwakte gezien kunnen worden, maar bij dit soort conceptuele projecten is lezen nu eenmaal onontbeerlijk.