Als je het niet had, hoorde je er niet bij. Halverwege de jaren negentig leek RSI zo’n beetje even alomtegenwoordig als The X-Files. Kantoorziekte nummer één, kijk uit, pas op, de schrik van elke bureauwerker. Het was de hardnekkige keerzijde van de moderniteit.
We spoelen door naar 2015. Bekijk je nu een willekeurige werkplek – laten we zeggen, de redactie van een grote landelijke krant – dan is het kantoorbeeld toch echt veranderd. Je ziet ze nergens meer, de polskussens, knijpballen, rugsteunen, halvemaantoetsenborden, de enorme ergonomische muizen met zo’n rode bol erop.
Waar is dat verrekte RSI gebleven?
Bij de Nederlandse RSI Vereniging begrijpen ze de vraag eigenlijk niet. „Er is minder aandacht voor, inderdaad, maar het is heus niet weg”, zegt voorzitter Sandra Oudshoff. „In 2014 had nog steeds 11 procent van de verzuimdagen in Nederland met RSI te maken.”
Maar het is wel degelijk minder geworden. Werden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten in 2000 nog 3.011 gevallen geregistreerd van aandoeningen aan schouder, nek of arm – de brede categorie waar RSI onder valt – in 2013 waren dat er nog maar 898.
Hoe is dat te verklaren? Het is niet alsof we minder met computers zijn gaan werken. In Nederland is één op de vier mensen een zogeheten ‘beeldschermwerker’, blijkt uit het onderzoek Arbobalans 2014.
Minder hard rammen
Wat helpt, zegt Harald Miedema van het Kenniscentrum Zorginnovatie van de Hogeschool Rotterdam, is de technologische vernieuwing. „Als je kijkt naar muizen tien jaar geleden, dan waren dat kleine ovaaltjes met stugge knoppen en een balletje eronder, die je nog over een muismat moest slepen.”
Dat gaat allemaal veel soepeler nu. Ook op toetsenborden hoef je niet zo hard te rammen als vroeger, en beeldschermen zijn groter en scherper geworden. Miedema: „Dat helpt allemaal.”
Maar het is een fout om te denken dat RSI uitgebannen is. Mensen krijgen het nog steeds, soms in een lichte vorm en soms zeer, zeer ernstig.
Zes jaar thuis door RSI
„Wacht, ik moet even mijn headset opdoen.” Petra Harkema (34) heeft RSI, en niet zo’n beetje ook. Toen ze de diagnose kreeg was haar horrorscenario: een paar weken thuis zitten. Al snel hoorde ze dat ze haar verwachtingen maar moest bijstellen, weken konden zo maanden worden. Of langer. Op dit moment zit Harkema zes jaar thuis.
„Oké, daar ben ik weer.”
Het begon, vertelt ze, met Excel. „Ik werkte als forensisch onderzoeker. Dat betekende veel data invoeren, gepriegel in kleine vakjes, en dat onder hoge druk. Ik maakte heel lange dagen.”
Ze deed alles fout wat ze fout kon doen zegt ze. Want hoe kun je RSI krijgen? Geen pauzes nemen, doorwerken als je pijn voelt, een slechte houding, stress en monotone bewegingen – de ‘R’ in repetitive strain injury. En een hoop pech natuurlijk, want de ene collega krijgt het al na een paar weken hard doorwerken, de ander zal er nooit last van krijgen, ook al zit hij als een Quasimodo over zijn toetsenbord gebogen.
„Het begon heel gek”, zegt Harkema. „Ik voelde opeens een soort... touwtje lopen door mijn rechterarm, van mijn vingertoppen tot mijn nek. Een strakke lijn. Dus ik begon de muis maar met links te bedienen. En toen kwam het ook daar.” Na een paar weken – waarin ze stug doorwerkte – moest ze collega’s vragen om voor haar de kraan open te draaien.
Harkema: „Ik naar de huisarts, de fysio, pijnstillers, valium. Ik bleef doorwerken. Ik vond het zo’n onzinziekte. Mijn lichaam moest zich niet zo aanstellen! Tot ik bijna ruzie kreeg met collega’s, die zagen hoeveel pijn het deed. Ze zeiden: als ik jou hier morgen nog zie, dan doe ik je wat aan.”
Maar ze stuitte alsnog op genoeg onbegrip. „Mijn baas zei: RSI? Dat zit toch tussen de oren?” Niet dus. Al kunnen stress, en hoe je omgaat met werkdruk, wel degelijk een rol spelen.
Met spraaksoftware en fysieke therapie lukte het Harkema uiteindelijk om toch nog een uur of wat per dag te werken, maar ook dat was uiteindelijk niet vol te houden. Inmiddels zit ze zonder baan. „Zo ernstig als het bij mij is, dat is uitzonderlijk.” Dit gesprek had ze niet kunnen voeren met een telefoon in haar hand – vandaar de headset die ze voor het gesprek moet opzetten.
Kerkhof van RSI-hulpstukken
Hoe zit het dan met al die speciale toetsenborden, muizen en matjes? Met de software die je dwingt af en toe pauze te nemen? Waarom je die tegenwoordig nauwelijks meer ziet? Het kerkhof van de RSI-hulpstukken ligt vol met allerlei in inventieve apparaten waarvan vaak nooit is bewezen dat ze werken.
De kennis is toegenomen, zegt Harm Slijper, die onderzoek deed naar RSI. Na vele generaties is computerwerk voor ons natuurlijker geworden, en we weten beter op welke signalen we moeten letten. „Vroeger kwam je misschien bij de bedrijfsarts met de mededeling: ik heb pijn aan mijn nek, geef mij ook zo’n speciale stoel. Nu vraag je misschien eerder of je wat flexibeler mag werken. Dat heeft vaak meer zin.”
Overigens is zelfs de term ‘RSI’ inmiddels achterhaald, zegt Sandra Oudshoff van de stichting. Tegenwoordig wordt door experts liever gesproken over ‘KANS’, Klachten Arm, Nek en/of Schouder – hetzelfde beestje met een nieuwe naam. „Ook daarom lijkt RSI verdwenen te zijn, want we noemen het anders.”
„Maar ja,” zegt Oudshoff, „monniken in de Middeleeuwen hadden het óók niet over RSI. Die spraken gewoon over de ‘schrijverskramp’.”
RSI gaat intussen rustig mee met de tijd. De muisarm mag dan nu op zijn retour zijn, inmiddels is al wel de eerste ‘iPadpols’ bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten geregistreerd.