Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

De onderliggende partij

Meer dan een eeuw vormden ze de spil van de westerse democratie. Maar intussen lijken politieke partijen sleets, onzeker en stuurloos. Is het tijd voor een radicaal alternatief – een land zonder partijen – of zijn ze nog te redden? „Hoe partijdiger een institutie, hoe lager het vertrouwen bij de burger.”

Beeld Fotodienst NRC

Ook zo genoten van alle verkiezingsdebatten? Als je de kijkcijfers mag geloven, was de confrontatie tussen de politiek leiders bij RTL en Pauw vooral interessant voor Haagse insiders. De buitenstaander zag zes kibbelende mannen die vooral met elkaar bezig waren.

De debatterende leiders vatten de paradox van de politiek anno 2015 in één beeld samen. Ze mogen er staan omdat ze een partij vertegenwoordigen – maar die partij lijkt zijn bestaansrecht alleen nog te ontlenen aan de leider. Zie Rutte. Zie Pechtold. En zie vooral Wilders.

Politieke partijen verkeren in crisis – voor die observatie hoef je niet hooggeleerd te zijn. Wat ruim een eeuw de spil was van de westerse democratie, is sleets, onzeker en stuurloos geworden. De tekenen zijn overal.

Leden lopen massaal weg: er zijn nog krap 300.000 Nederlanders lid van een politieke partij. Dat is 2 procent van alle stemgerechtigden, minder dan de stad Utrecht aan inwoners heeft.

Het vertrouwen is laag, blijkt uit de meest recente Eurobarometer, een statistisch bulletin van de Europese Unie: slechts 33 procent van de Nederlanders heeft nog fiducie in de partijen. Dat is fors minder dan andere instituties als regering (52 procent) en Tweede Kamer (54 procent). Op onvoorwaardelijke loyaliteit van de kiezer hoeven ze niet meer te rekenen: een grillig electoraat bezorgt ze de ene keer een daverende zege, de andere keer een kansloze nederlaag. Intussen is hun speelruimte steeds kleiner, door privatisering en de groeiende macht van Europa.

Een vloedgolf aan kritiek krijgen de partijen over zich heen. Ze zouden doof zijn voor de wens van de kiezer. Ze verstikken hun volksvertegenwoordigers met fractiediscipline. Ze zijn geen afspiegeling van de bevolking want bestaan alleen maar uit witte doctorandussen uit de Randstad. Ze vormen een gesloten circuit van baantjesjagers.

Een andere veelgehoorde klacht: politieke partijen lijken te veel op elkaar. Van GroenLinks tot CDA: het verschil zit hem in de nuance – een tikje naar links, een tikje naar rechts. Alleen de PVV is écht anders. Maar ja, die wil dan weer meteen alle moskeeën dicht en Nederland uit de Europese Unie.

En als partijen wél van mening verschillen, deugt het trouwens ook niet. Dan ziet de kiezer een stelletje bekvechtende politici die opkomen voor deelbelangen in plaats van gezamenlijk te zoeken naar een oplossing. „Hoe partijdiger een institutie”, zegt politicoloog Josje den Ridder, „hoe lager het vertrouwen bij de burger.”

Kritiek op politieke partijen is van alle tijden. Zie het volgende citaat: „De sociaal-democraten hebben gaandeweg tal van liberale beginselen omhelsd, de liberalen hebben zich inmiddels bijzonder ruimhartig opengesteld voor socialistische nivelleringsdoeleinden en de christen-democraten hebben een soort wazigheid ontwikkeld die het midden houdt tussen socialistisch liberalisme en liberaal socialisme.”

Een filippica tegen de huidige coalitie en oppositie? Het citaat is afkomstig van historicus J.W. Oerlemans, uit een essay genaamd ‘Eenpartijstaat Nederland’. Verschenen in deze krant op 14 februari 1990, de dag waarop de Leidse geschiedenisstudent Mark Rutte 23 jaar werd.

Toch neemt deze relativering de belangrijkste vraag niet weg: hebben partijen zichzelf overleefd? Zou onze democratie kunnen functioneren zonder ze? Laten we de alternatieven eens op een rijtje zetten. Je kunt op ruwweg drie manieren proberen de euvelen van de representatieve democratie te verhelpen: door partijen anders te organiseren, door het partijenlandschap opnieuw in te delen en – de meest radicale variant – door ze te vervangen door iets totaal anders.

1 Nieuw soort partijen

Hiermee experimenteert de Nederlandse politiek al volop. Denk aan de PVV: een partij zonder partijdemocratie, met Geert Wilders als enig lid. Autocratisch, vinden Wilders’ tegenstanders: hij bepaalt zonder tegenspraak wat er in zijn partij gebeurt. Nee, zegt Wilders zelf: buitengewoon democratisch. Hij voert juist direct de wensen van zijn achterban uit, zonder bemoeienis van een partijkader.

De partij-zonder-leden duikt ook elders op. Oud-GroenLinks-leider Femke Halsema bedacht De fractie, een tv-serie over een fictieve politieke partij. Deze Vrijzinnige Partij Nederland (VPN), een mix van D66 en GroenLinks, heeft evenmin betalende leden. Het is een „democratisch netwerk waar iedereen zich op elk moment bij kan aansluiten”. Voor de VPN, vertelt Halsema, liet ze zich verrassend genoeg inspireren door Trots op Nederland van Rita Verdonk. Die ‘beweging’ wilde burgers laten meebeslissen over het programma door middel van crowdsourcing en openbare bijeenkomsten: een soort politieke Wikipedia. „Dat vond ik een heel aardig idee.”

De politieke standpunten van ToN en VPN zijn verschillend, maar de taal is hetzelfde: een flexibele politieke beweging van onderop die zich afzet tegen het top down-denken van traditionele ledenpartijen. Dezelfde benadering zie je ook bij Denk, de nieuwe partij van oud-PvdA’ers Kuzu en Öztürk. Ook zij beloven de gewone man inspraak in hun programma.

De VPN is (voorlopig) fictie. Denk moet zich nog bewijzen. Met Verdonk liep het slecht af: ToN ging ten onder aan ruzies. Maar een rode draad zie je wel: partijen kunnen moeilijk zonder leden en formele structuren. Ook Wilders loopt daar permanent tegenaan: vertrekkende volksvertegenwoordigers, een mislukt bestuursavontuur in Den Haag en Limburg.

2 Nieuw politiek landschap

Stel, we zouden het politieke krachtenveld opnieuw mogen tekenen. Helemaal ondenkbaar is dat niet: in onze parlementaire democratie sterven (CD, DS70), fuseren (CDA, GroenLinks, ChristenUnie) en ontstaan (D66, PVV) regelmatig partijen.

Bij zo’n herverkaveling zouden we de oude middenpartijen CDA, VVD en PvdA vermoedelijk overboord zetten: ze stammen nog uit het tijdperk van de verzuiling. Niet voor niets hebben ze op dit moment zo’n moeite om leden te trekken en kiezers te behouden.

Het meest eenvoudige alternatief: twee blokken. Links-rechts, net als in de Verenigde Staten. Overzichtelijk en eerlijk: je kiest de ene of de andere partij in de regering, geen halfbakken coalitieakkoorden. Zo’n stelsel past alleen niet echt bij Nederland, met z’n traditie van ruimte voor minderheden: zelfs dieren en ouderen krijgen hier hun eigen zetels in het parlement.

Logischer zou zijn: een landschap op basis van politiek-culturele verschillen. De grote discussies van dit moment (integratie, immigratie, Europa) zijn niet sociaal-economisch maar lopen dwars door links en rechts heen. Niet voor niets scoren partijen die een eenduidig levensgevoel uitdragen (D66: ambitieus, grootstedelijk; PVV: anti-elite; ChristenUnie: solidair, christelijk) nu zo goed. Volgens het onderzoeksbureau Motivaction stemt 81 procent van de Nederlanders op een partij „die past bij hun persoonlijke waarden”. De volkspartij maakt plaats voor de ‘leefstijlpartij’.

Een politiek landschap met lifestyle-partijen zou er zo uit kunnen zien: links-socialistisch (SP plus de linkervleugel van de PvdA), sociaal-liberaal (D66 en GroenLinks plus PvdA-rechts en VVD-links), rechts-conservatief (CDA plus VVD-rechts), rechts-populistisch (PVV).

Dit is een tekentafeloplossing, afdwingen kun je het niet. Tenzij het zó slecht blijft gaan met zóveel partijen dat ze geen andere oplossing zien dan een hergroepering.

3 Helemaal geen partijen

En nóg een stap verder: is het land helemaal zonder partijen nog op democratische wijze te besturen? Politicologen onderscheiden grofweg drie vormen van directe democratie.

De eerste vorm is de ‘personendemocratie’: slechts individuele politici met een persoonlijk mandaat. In de Tweede Kamer zouden die zich losjes kunnen verbinden in een ‘caucus’ naar Amerikaans model – een informele groep die een achterban (zwarten, Latino’s) deelt, of een missie (digitalisering van de samenleving, geen bommen op Syrië en Irak).

Sommige doemdenkers vinden dat de personendemocratie in Nederland al realiteit is: het draait niet meer om ‘de inhoud’ maar om ‘de poppetjes’. In zekere zin is dat waar: de leiders van vier van de vijf grootste partijen zijn gekozen via ledenreferenda (Rutte, Samsom, Pechtold, Buma). Toch wordt het gesomber weerlegd door het succes van stemhulpen als Kieskompas (puur inhoudelijke stellingen). En bij ieder onderzoek vertellen burgers dat ze bij hun keuze minstens zoveel naar de boodschap kijken als naar de boodschapper.

Politici zouden ook niets zijn zonder partijapparaat en achterban. Het zijn juist de leden die hun positie legitimiteit hebben verschaft. En 150 losse Kamerleden? Die zouden als vanzelf gaan samenklonteren in verbanden die méér zijn dan een caucus. Een ijzeren wet in de politiek luidt nu eenmaal: hoe beter georganiseerd je bent, des te meer invloed je hebt.

Een tweede optie: alle macht aan het maatschappelijk middenveld. We hebben in Nederland een baaierd aan vertegenwoordigende organen en maatschappelijke organisaties, van de SER tot natuurclubs en van de Kamer van Koophandel tot ondernemingsraden van bedrijven. Waarom geven we die geen zetels in het parlement? Ze zijn bedreven in overleggen en compromissen sluiten en vertegenwoordigen miljoenen Nederlanders – veel meer dan politieke partijen.

Leuk idee, maar het heeft één groot nadeel: al die maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen een deelbelang. Ze zijn er in de eerste plaats voor hun leden, niet voor het land als geheel. Wie komt er dan op voor het algemeen belang?

Een derde variant: een combinatie van volksraadpleging en volksvergadering – een systeem dat in Zwitserland bestaat. Een vergadering van burgers in de open lucht kiest bestuurders; wetten en belangrijke besluiten worden voorgelegd in referenda. Nederland is klein genoeg om de burger direct te laten meepraten, zonder parlementariërs als hinderlijke tussenpersonen.

Ook hier doemt een probleem op. Hoeveel burgers zullen bereid zijn actief deel te nemen aan zo’n stelsel van directe democratie? Een kleine minderheid vermoedelijk. Zo belandt het landsbestuur toch weer in handen van een elite, zonder de democratische check van verkiezingen. Dat zou je weer kunnen ondervangen met het systeem dat de Vlaamse schrijver David Van Reybrouck in een pamflet bepleitte: loting. Gewone burgers die door het toeval worden uitverkoren tot volksvertegenwoordiger. Eerlijk en extreem representatief in z’n willekeur – net als juryrechtspraak.

Toch zul je nooit een volledige politiek bestel kunnen uitbesteden aan lotelingen, geeft ook Van Reybrouck toe. Anders mis je expertise en ervaring bij het beoordelen van wetten. En, misschien nog wel belangrijker, slagvaardig leiderschap in tijden van economische crisis of oorlog.

Het is, kortom, niet eenvoudig je een representatieve democratie voor te stellen zonder ledenpartijen. Hoe verzwakt en gedateerd ze ook mogen zijn – we zullen het voorlopig met ze moeten doen. Er is geen ander vehikel denkbaar dat even goed het algemeen belang kan behartigen.

Aan het lage vertrouwen valt mogelijk wél wat te doen. Als partijen opener en democratischer worden. Als ze weer nadrukkelijk een claim leggen op het algemeen belang. En als ze zich meer verbinden met de samenleving.

Eén voorbeeld: open primaries. Stel, iedereen mag straks stemmen bij voorverkiezingen van partijen. Niet-partijleden, maar ook leden van andere partijen: VVD’ers op SP-kandidaten, GroenLinksers op CDA-kandidaten. Dat zou grote, positieve gevolgen kunnen hebben: een stoot energie en zelfvertrouwen (zoals bij de Franse socialisten in 2012), gematigdere kandidaten en betere samenwerking (zoals in de Amerikaanse staat Californië).

Zo’n opfrisbeurt kan de Nederlandse politiek ook wel gebruiken.