Zij wisten dat hun ongeboren kind afwijkingen had die niet met het leven verenigbaar zouden zijn. Het jongetje had namelijk geen nieren. Een afbreking wilden ze niet, afscheid nemen van een levend kind was voor hen de beste optie. Aldus werd de zwangerschap uitgedragen.
Bij 34 weken meldden zij zich in het ziekenhuis, de baring was op gang gekomen. Het mannetje kreeg een nooddoop en overleed drie uur na de geboorte, in de warme armen van zijn ouders.
Ondanks deze droevige omstandigheden verliep alles zoals zij het verwacht en gewenst hadden. Hun humeur was onverwoestbaar. De ochtend na de bevalling liep ik visite bij hen. De wieg was leeg en ik vroeg waar hun zoon was gebleven.
De moeder antwoordde monter: „Nu even in de koeling, dokter. Hij wordt zo bij ons gebracht, maar mijn zoon slaapt graag uit.”
Mieke Kerkhof