Hard kwam beeldend kunstenaar Erik Wesselo in 1996 de kunstwereld binnengegaloppeerd. Hij bonkte achterstevoren op een ongezadeld paard door een bos. In de jaren daarna liet de kunstenaar zichzelf vastbinden aan de wieken van een molen en daar ging hij, met de wind mee, 120 kilometer per uur in een misselijkmakend rondje. Hij stak zijn haar in brand, tatoeëerde in een tijd dat tattoos nog helemaal niet cool waren de letters L.O.V.E. op zijn knokkels. Het was duidelijk: dé opvolger van Nederlands beroemdste performancekunstenaar Bas Jan Ader was opgestaan.
Wesselo (1964) vertrok vol verwachting naar New York. Maar daar veranderde iets. In New York moet hem hetzelfde gevoel zijn bekropen als zijn collega Job Koelewijn ooit had: het gevoel dat je er niet toe doet als kunstenaar. Een periode van introspectie volgde, het lichaam van de kunstenaar verdween letterlijk uit het beeld.
Die introspectie, zo blijkt op de eerste overzichtstentoonstelling van Wesselo sinds jaren, leidde tot een terugkeer naar een van de oudste thema’s in de kunst: het landschap. Tal van half onscherpe landschappen, zowel overdag als ’s nachts opgenomen, sieren de begane grond van Club Solo in Breda. Na Amerika dook Wesselo twee jaar in India onder in een bos: de spookachtige opnames daar krijgen al meer reliëf. In Lesotho, een land omsloten door Zuid-Afrika, vond hij zichzelf definitief terug. Prachtige foto’s ontstaan van de in rafelige dekens gehulde bewoners van dit koninkrijk op ijskoude hoogte. In Lesotho maakt hij ook zijn nieuwste film: het zinderende 20 Horsemen.
Opnieuw speelt het landschap een rol. De kijker bevindt zich in het gras, in een steppelandschap omringd door heuvels. Wind giert hier, op 3.500 meter hoogte, altijd. In de verte klinkt gerommel dat aanzwelt tot gedonder. Twintig ruiters te paard schieten achter de heuvels tevoorschijn en galopperen de cameraman, en de kijker, tegemoet. Je blik vernauwt zich, je wilt weg, maar je kunt niet. De camera draait. De kunstenaar leeft. Er is gewaagd – en gewonnen.