Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Wetenschap

De ark van Le Corbusier

Op 29 juli 1933 gingen tientallen modernistische architecten in Marseille aan boord van een cruiseschip. Tijdens een lange zeereis wilden ze vaststellen aan welke ‘ziekten’ steden leden. De kuur stond al vast: grootscheepse sloop.

Deelnemers aan de CIAM IV ontspannen zich op de Patris II, augustus 1933. Verschillende congresgangers namen hun vrouwen mee.
Deelnemers aan de CIAM IV ontspannen zich op de Patris II, augustus 1933. Verschillende congresgangers namen hun vrouwen mee. Foto’s gta/Hubacher

Op de Middellandse Zee werd de moderne stedenbouw geboren, zo gaat het verhaal. Op 29 juli 1933 gingen tientallen modernistische architecten, onder wie Le Corbusier, dé architect van de 20ste eeuw, en Cornelis van Eesteren, hoofd Stadsontwikkeling van Amsterdam, in Marseille aan boord van het cruiseschip Patris II. Tijdens een retourreis van ruim een maand naar Athene zouden ze er het vierde van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) bijwonen. Onderwerp van dit nu legendarische congres was de stad van de toekomst: de functionele stad.

Eigenlijk zou de vierde aflevering van CIAM, in 1928 opgericht als de Internationale van de modernistische architectuur, worden gehouden in Moskou, de hoofdstad van de Sovjet-Unie. Veel modernistische architecten hadden grote verwachtingen van de eerste socialistische staat ter wereld met zijn planeconomie. Vooraanstaande Nieuwe Bouwers, zoals de Duitser Ernst May en de Nederlander Mart Stam, trokken zelfs naar de Sovjet-Unie om daar nieuwe industriesteden te bouwen.

Maar terwijl May en Stam als leden van de Brigade May in de verre Oeral de staalstad Magnitogorsk ontwierpen, nam de architectuur in de Sovjet-Unie een onverwachte wending. Tot verbijstering van de modernisten schoof Stalin, de leider van de socialistische heilstaat, in 1932 het ontwerp van Le Corbusier voor het immense Paleis der Sovjets in Moskou bruusk terzijde ten gunste van een rijk versierde, eclectische wolkenkrabber die werd gekroond met een Leninbeeld van zeventig meter. Uit protest tegen Stalins afwijzing van het modernisme zegde de Internationale het congres in Moskou af en huurde een Grieks schip.

De CIAM-architecten namen 230 grote kaarten mee aan boord van 34, voornamelijk Europese, steden, waaronder Amsterdam, Den Haag, Parijs, Boedapest en Genua. Aan de hand hiervan wilden ze tijdens de zeereis op ‘wetenschappelijke wijze’ vaststellen aan welke ziekten steden leden in het machinetijdperk. Na de diagnose op de heenreis naar Athene zou op de terugreis de kuur voor de zieke steden worden bepaald. Diagnose en kuur moesten uitmonden in een dik boek, de bijbel van de moderne stedenbouw.

Deze bijbel is er nooit gekomen. Wel publiceerde Le Corbusier tien jaar na de zeereis de Charte d’ Athènes (1943), een vrij kort manifest met 95 praktische richtlijnen voor de stedenbouw. Le Corbusiers Charte d’ Athènes voorziet in een rigoureuze operatie op de zieke steden. Van de oude steden zouden alleen de belangrijke, historische monumenten behouden blijven, zo bepaalt de Charte. De rest moest worden gesloopt ‘zodat er groene ruimtes rondom de monumenten ontstaan’. Traditionele straten en pleinen met gesloten gevelwanden zijn verboden in de functionele stad en het bouwen in ‘stijlen uit het verleden [...] zal er onder geen beding worden getolereerd.’

Mislukking

Volgens Le Corbusier was de Charte d’Athènes het resultaat van het wetenschappelijke onderzoek aan boord van de Patris II. Stedenbouw is doodsimpel volgens de Charte. Slechts vier ‘functies’ heeft de moderne, functionele stad: ‘wonen, werken, recreëren (in de vrije uren) en circuleren.’ De zones voor de eerste drie functies moesten van elkaar worden gescheiden. Wegen in verschillende soorten en maten, ook strikt van elkaar gescheiden, zouden zorgen voor een efficiënte afwikkeling van de ‘circulatie’, het Corbusiaanse woord voor verkeer. Wonen moest de 20ste-eeuwse mens overal op de wereld in hoogbouw te midden van open, groene ruimtes.

Na 1945 zijn overal in Europa woonwijken gebouwd volgens de regels van de Charte d’Athènes. Zo kregen de grote steden van Frankrijk hun Corbusiaanse banlieues. In Nederland werd de Amsterdamse Bijlmermeer omstreeks 1970 de apotheose van de functionele stedenbouw. De nieuwe woonwijk voor 100.000 mensen die bijna allemaal in eendere galerijflats moesten wonen, liep uit op de grootste stedenbouwkundige mislukking in de Nederlandse geschiedenis.

Tachtig jaar later is het dikke boek over de functionele stad er alsnog gekomen: in de Atlas of the Functional City zijn alle behouden kaarten bijeengebracht die voor CIAM IV zijn gemaakt. De vierendertig stadsanalyses waar ze bij horen, zijn stuk voor stuk voorzien van uitgebreide toelichtingen over de wordingsgeschiedenis. Ze worden voorafgegaan door zes essays van architectuurhistorici, onder wie de Nederlanders Vincent van Rossem en Kees Somer, auteur van de De functionele stad (2007).

Maar de bijbel van de moderne stedenbouw is de Atlas toch niet geworden. Vooral de schrijvers van de essays tonen weinig ontzag voor CIAM IV. Uit enkele beschouwingen komt de Patris II zelfs naar voren als een narrenschip, waar tientallen megalomane wereldverbeteraars met een heilig geloof in het heil dat het machinetijdperk de mensheid zou brengen, blauwdrukken voor de nieuwe steden maakten.

Onbenul

De Atlas of the Functional City is een onthullend boek. ‘Stedenbouw is een wetenschap in drie dimensies’, schreef Le Corbusier in de Charte d’Athènes. Maar de Atlas laat zien dat er heel weinig wetenschappelijks was aan het onderzoek tijdens de zeereis van CIAM IV. Om te beginnen hadden de meeste deelnemende architecten geen enkel benul van stedenbouw, een relatief nieuw vak dat in de tweede helft van de 19de eeuw was ontstaan. Cornelis van Eesteren, de geestelijke vader van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam, was een van de weinige professionele stedenbouwers op de Patris II. Als invloedrijke voorzitter van de CIAM had hij de achttien teams van architecten uit tal van Europese landen en de Verenigde Staten richtlijnen gegeven voor hun analyses en kaarten. Belangrijkste uitgangspunt hierbij was dat de stad niet op traditionele wijze moest worden beschouwd als een samenstel van straten, pleinen, gebouwen, parken enzovoorts, maar van de vier functies wonen, werken, recreatie en verkeer.

Vooral de Franse schilder Fernand Léger, die ook de zeereis van Marseille naar Athene maakte, waarschuwde de congresgangers dat de functionele analyses geen recht deden aan de complexiteit van de stad. De kaarten lieten volgens Léger abstracte steden zien, schrijft de Franse architectuurhistoricus Enrico Chapel in zijn essay over de cartografie van de vierendertig stadsanalyses. De functionele stad had veel weg van een ‘kunstmatig universum, een vrij zwevende satelliet, losgezongen van de werkelijkheid’, vond Léger. ‘Leg je plannen opzij en ga de straten op’, zo ried hij de architecten een paar maanden later aan in een nabeschouwing over CIAM IV in een Grieks tijdschrift. ‘Jullie moeten in contact komen met de bewoners, je onderdompelen in de grondstoffen, in de modder wandelen, in het stof.’

Maar Le Corbusier vond juist dat de analyses al veel te complex waren. Hij beval aan om er ‘door het prisma van de moderne tijd’ naar te kijken, waarmee hij natuurlijk zijn eigen bril met het dikke, ronde montuur bedoelde. Alleen dan waren er conclusies uit te trekken. ‘We zijn hervormers – dat is wat we moeten zijn. O, wat een schitterende wereld’, riep hij geëxalteerd uit op de Patris II.

Helemaal ongelijk had Le Corbusier niet. Want hoe eenvoudig de functionele analyses van de steden ook waren, ze leidden niet tot eenduidige kaarten die goed met elkaar konden worden vergeleken. De CIAM-architecten waren niet alleen ook als kaartenmakers volstrekte amateurs, maar ook maakten ze gebruik van ontoereikende statistische gegevens die zelden de werkelijkheid weergaven. Bovendien eisten culturele verschillen hun tol: de categorie ‘middle class’ betekende bijvoorbeeld in de Amerikaanse analyses van Detroit en Los Angeles iets heel anders dan in die van de Europese steden. Door alle culturele, cartografische en statistische verschillen vielen er nauwelijks conclusies uit de kaarten en analyses te trekken.

Collages

Toch zijn de kaarten nog altijd fascinerend, merkt de Griekse architectuurhistoricus Sokratis Georgidas op in zijn artikel ‘Function and the Comparative Method’. Maar de waardering is vooral van esthetische aard: vaak zijn de CIAM IV-kaarten prachtige, abstracte composities van kleurvlakken, lijnen en stippen. De analyses omvatten soms ook schitterende collages van foto’s en teksten. Ironisch genoeg was schoonheid voor de functionalisten van CIAM juist iets dat in het tijdperk van de machine volkomen achterhaald was, schrijft Georgidas om zich ten slotte af te vragen ‘of de gekozen vorm van representatie eigenlijk wel geschikt was voor het doel dat CIAM IV zichzelf had gesteld.’ Ook CIAM-voorzitter Van Eesteren drong tijdens de terugreis naar Marseille aan op duidelijke resultaten. ‘Het is beter dat het congres een verkeerde resolutie aanneemt dan zichzelf verliest in eindeloze analyses’, zei hij tijdens de terugreis. Toch konden de CIAM-architecten het uiteindelijk niet eens worden. Dit kwam mede doordat de congresgangers een bont gezelschap vormden. Een nieuwe, betere wereld vol modernistische architectuur wilden ze allemaal, maar over de manier waarop die moest worden bereikt, konden ze het niet eens worden. Vooral de Italiaanse delegatie, die bestond uit overtuigde fascisten als Giuseppe Terragni en Luigi Figini, botste met de groep marxistische CIAM-architecten, onder wie de Brit Wells Coates.

Tien jaar later kaapte Le Corbusier de Patris II alsnog door zijn Charte d’Athènes te presenteren als de wetenschappelijke uitkomst van CIAM IV. In werkelijkheid staat de Charte geheel los van CIAM IV. Al lang voor hij aan boord ging van de Patris II wist Le Corbusier zonder enig wetenschappelijk onderzoek wat de ernstigste ziekte was waar steden aan leden: chaos. En ook wist hij allang wat daar aan te doen viel. In zijn Plan Voisin uit 1925 liet hij zien hoe het doodzieke Parijs kon worden genezen door, op het Louvre na, de hele Rive Droite te slopen en te bebouwen met hoge woontorens in een groot park. En zijn Ville Contemporaine voor drie miljoen inwoners, uit 1922, was al een complete functionele stad, elf jaar voordat de CIAM-architecten zich erover bogen op de Middellandse Zee.