Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Filosofie

De verbijsterende actualiteit van stokoude woe wei-discussies

Wat kan ons stokoude Chinese filosofie schelen? Al die perkamenten discussies tussen volgelingen van Confucius, Mencius, Lao Tse en Zhuangzi?

Heel veel.

De oude discussies gaan over moderne onderwerpen als ‘spontaniteit’. En over de prangende vraag: hoe kan ik cool overkomen? En moet je in het leven alles vooraf oefenen en overdenken? Of maar vertrouwen op wat in je opkomt? Wat is je ware Zelf? Je gecultiveerde zelf of je spontane zelf?

Sinologen wisten het natuurlijk al, maar de rest van de wereld leest het nu in het fascinerende boek Probeer niet te proberen van de Amerikaanse sinoloog Edward Slingerland. Glashelder – en hooguit een tikje langdradig – wordt duidelijk dat die filosofie echt gaat over moderne levensvragen. Het is niet zomaar een kletspraatje van een kamergeleerde om een obscuur onderwerp te pitchen. Aan de hand van duizenden jaren oude documenten gaat Slingerlands betoog over aandacht, bewustzijn, geautomatiseerd gedrag, flow en mindfullness. En de titel slaat op het ultieme doel: moeiteloos leven. Het is een universeel probleem.

Ieder mens wil leven zoals slager Ding een rund slacht (eh, excuus aan de vegetariërs). Over die slager gaat het klassieke Chinese woe wei-verhaal dat bij Slingerland telkens terugkomt. Daarin ‘hanteerde Ding zijn mes met een woesj, en alles was in volmaakte harmonie’. In ‘zijn moeiteloze dans’ ziet Ding het rund in zijn geest: ‘ik volg de Hemelse vorm’. Ding is in de toestand van wat de Chinezen noemen woe wei: iets moeiteloos doen. Niet over denken maar doen, zonder veel zelfbewustzijn, in overgave aan het moment. Het lijkt op de toestand van flow, die Mihalyi Csikszentmihalyi zo precies heeft beschreven (en waarover Slingerland nog een paar interessante opmerkingen maakt, bijvoorbeeld dat ‘flow’ vooruitgang nodig heeft, maar woe wei niet).

Maar hoe kom je daar, bij die vloeiende vanzelfsprekendheid waarin alle keuzes precies goed zijn? Wat is de plaats van het koude verstand? Waar passen de warme lichamelijke emoties? Westerse filosofie is verstandelijk, het gaat over abstracte concepten. Maar de Chinese gaat over verstand én gevoel. Je hebt allebei nodig voor woe wei.

Slingerland: „De ideale mens in het oude China is eerder een goed getrainde atleet of verfijnd kunstenaar dan een emotieloze analist die de voor- en nadelen afweegt. Dit sluit beter aan bij ons intuïtieve idee over menselijke excellentie én bij onze huidige wetenschappelijke kennis over hoe de geest werkt.”

Héél kort samengevat komt het er op neer dat de school van Confucius gelooft dat de mens moet worden afgericht om door verinnerlijking van de juiste gedragsregels uiteindelijk spontaan het goede te doen. Zeg maar, de koude kant. De ‘warme’ taoïsten van Lao Tze lachen om die stijveharkerigheid: vind liever de Juiste Weg in jezelf! Mencius is weer een ‘warme’ confucianist die gelooft dat je niet moet overdrijven met de discipline: zaailingen gaan niet harder groeien als je er aan trekt. En waarschijnlijk de allerwijste is Zhuangzi, een taoïst met gevoel voor koud verstand die niks wil overdrijven.

Die spanning tussen koud en warm, tussen verstand en spontaniteit komt voortdurend terug – ook in het boeddhisme, legt Slingerland en passant uit, waarbij ‘verlichting’ spontaan kan, zoals in Zen, of pas na ‘noeste arbeid’.

En het begon allemaal volgens Slingerland toen mensen na de uitvinding van de landbouw steeds vaker moesten gaan samenleven met mensen die ze amper kenden. Hoe weet je wanneer je die ander kan vertrouwen? Ja, dat lees je af aan zijn gedrag. Maar is dat spontaan, aangeleerd of een misleidende truc?