De aanleiding
Regulering van hennepteelt biedt volgens minister Ivo Opstelten (Veiligheid, VVD) geen oplossing voor de problemen met illegale teelt. Zijn argument: van de in Nederland geteelde hennep is naar schatting 80 procent bestemd voor export en niet voor binnenlands gebruik via coffeeshops. Door het hoge exportcijfer zal regulering niet helpen tegen illegale plantages en criminaliteit. En dus, zegt hij, hebben initiatieven van gemeenten om te experimenteren met regulering geen zin.
Opstelten noemt het exportpercentage van 80 procent regelmatig in debatten en Kamerbrieven, tot ergernis van burgemeesters en groepen die de teelt willen reguleren. Toen Opstelten woensdag in een Kamerdebat het percentage van 80 procent „spijkerhard” noemde, op basis van de analyses van zijn eigen experts, wilden andere partijen weleens weten hoe hard het cijfer echt is. We checken, mede op verzoek van stichting Epicurus, hoe ‘spijkerhard’ die 80 procent is.
Waar is het op gebaseerd?
Om te weten hoeveel wiet naar het buitenland gaat moet je weten hoeveel wiet in Nederland wordt geproduceerd en hoeveel in Nederland wordt geconsumeerd, via coffeeshops en via de illegale markt. Geen van deze data kun je zomaar vinden. Je zult ze moeten schatten aan de hand van andere variabelen zoals omzetcijfers, energieverbruik en pakkans.
De schatting waarop Opstelten zich vanaf 2012 baseert is een analyse van de toenmalige KLPD. Die schatte dat met een gemiddelde pakkans van 35 procent en gemiddeld vier oogsten per jaar in 2011 448 ton hennep op de markt kwam waarvan 65 ton in Nederland geconsumeerd. De rest, 80 procent, zou voor export zijn.
Dit percentage is volgens het ministerie deze maand nog eens bevestigd in een onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. De export van in Nederland geteelde cannabis bedraagt volgens dat onderzoek naar schatting tussen de 78 en 91 procent van de productie, schrijft het ministerie op haar website.
En, klopt het?
Niet helemaal. In het WODC-rapport staan geregeld opmerkingen over de grote onzekerheid die de schatting met zich meebrengt. Het onderzoek was dan ook tweeledig: een schatting van de export geven in procenten én de mogelijkheden en beperkingen van zo’n schatting inventariseren. Er blijken echter zoveel beperkingen dat de lezer wordt aangeraden om meer waarde te hechten aan het tweede doel (inventarisatie) dan aan de uiteindelijke exportschatting.
De onderzoekers gebruiken 45 variabelen om tot een schatting te komen. Daarvan zijn er zes met één waarde en 39 met een onder- en bovengrens, zoals ‘aandeel van de cannabismarkt dat door coffeeshops bediend wordt’. Dat ligt tussen de 55 en 70 procent – preciezer is niet mogelijk.
Vanwege de vele onzekerheden moet de export liggen tussen de 53 en 924 ton (als je de consumptie door niet-ingezetenen rekent als consumptie in Nederland) en 92 tot 937 ton (als je die consumptie rekent als export). In percentages is dat 31 tot 96 procent en 54 tot 97 procent. Daarmee is de hoogste schatting tien tot vijftien keer groter dan de laagste. „Een zeer groot bereik”, zegt ook WODC-onderzoeker Mark van der Giessen.
Eén percentage noemen – zoals Opstelten doet – vonden de onderzoekers vanwege de onzekerheden onverantwoord. Uit een aanvullende statistische toets concluderen de onderzoekers dat „waarschijnlijk” 78 tot 91 procent van de cannabis wordt geëxporteerd. Omdat de vele aannames de betrouwbaarheid van zo’n toets kunnen beïnvloeden, is ervoor gekozen ook de eerder genoemde uitersten in tonnen van de exportschatting in de conclusies te noemen, wat een heel ander beeld van de export geeft. Van der Giessen: „Het is aan de kritische lezer om de nuance uit het onderzoek te halen.”
Conclusie
Opstelten zei dat 80 procent van de cannabis wordt geëxporteerd en noemde dat percentage „spijkerhard”. Het is echter alleen zeker dat de export, afhankelijk van de definitie van binnenlandse consumptie, ligt tussen de 31 tot 96 procent of tussen de 54 tot 97 procent. We beoordelen de stelling als onwaar.