Wanneer de hoofdpersoon van de roman 22.04 in een studio komt waar een ‘Instituut voor Totaal Verloren Kunst’ is gehuisvest, houdt hij het kapotte kunstwerk balloon dog van Jeff Koons in zijn hand. De ik is totaal verbijsterd en denkt: ‘Het was fantastisch om een verbrijzeld icoon van het commercialisme van de kunstwereld en gevaloriseerde stompzinnigheid te zien; het was fantastisch om de stukken met hun metallic afwerking aan te raken, om de holle binnenkant te zien van een werk dat bewust oppervlakkig was.’
Even los van het feit dat het geestig is om zoiets als een Instituut voor Totaal Verloren Kunst te bedenken, waar kapotte en overbodige kunstwerken zowel esthetisch als filosofisch opgekrikt worden, is ook de gedachte die de ik eraan wijdt typerend voor 22.04 de nieuwe roman van Ben Lerner. De overpeinzing bij het verbrijzelde beeldje is niet echt standaard, evenmin als het woordgebruik van de verteller. En belangrijker: 22.04 gaat over het construeren van de wereld. Een wezenlijk onderdeel van die constructie is kunst, ook al is die dan niet altijd helemaal heel gebleven. Een rode draad in het boek is de vraag of kunst heel kan blijven in een wereld die zijn ondergang tegemoet gaat.
Geschift
22.04 is een geschift boek: de plot vertelt – voor zover er al sprake is van een plot – over de ik die nadat hij een verhaal voor The New Yorker schreef een voorschot met zes nullen krijgt voor een roman. Ondertussen heeft diezelfde ik te horen gekregen dat zijn aorta elk moment kan knappen en heeft hij een vriendin die een kind van hem wil. Dat laatste is ingewikkeld want de twee hebben geen seksuele relatie, dus moet hij zijn zaad afleveren in een potje terwijl hij abnormaal sperma heeft dat schoongewassen moet worden voordat het bruikbaar is.
De aandacht die Lerner onder andere aan het abnormale sperma geeft, maakt wel duidelijk dat het hier om een absurd boek gaat met een verteller die alles verdraait, soms de waarheid spreekt, archieven beheert en verzint, zich afvraagt of hij wel vader wil worden en zich opwindt wanneer hij het volle bedrag moet betalen voor een bord spaghetti, dat hij maar half leeg heeft gegeten.
Elke poging om dit boek te karakteriseren doet het onrecht. Het zou waar zijn wanneer ik het boek omschreef als ‘een zelf-referentiële metaroman waarin verhaallagen vloeiend door elkaar lopen’, waarin plotlijnen telkens door elkaar lopen, verdraaid en omgekeerd worden. Maar na zo’n karakterisering heeft geen enkele lezer nog zin het boek te lezen. Misschien moet het gewoon zo: 22.04 is een verbazingwekkend boek, even onbegrijpelijk als toegankelijk, even grappig als diep of toch plat.
‘Fictie is geen ontsnapping naar een denkbeeldige wereld. Het gaat over kleine herschrijvingen van de wereld waarin we leven; de kracht om je verschillende toekomsten te kunnen voorstellen,’ zei Lerner voor een interview met het Amerikaanse literaire tijdschrift The Believer naar aanleiding van deze roman.
Die opmerking slaat zowel op dit boek als op zijn vorige roman, Vertrek van station Atocha (2011). Ook dat boek was een plotloos verhaal over een Amerikaanse student die in Madrid onderzoek doet, maar vooral feest en blowt. Na de aanslagen op de Madrileense treinen, moet hij gaan nadenken over zijn rol in de wereld. Hij wil dat eigenlijk niet, maar hij ontkomt er niet aan. Als je geen deel wilt uitmaken van de geschiedenis, gaat de geschiedenis wel deel uitmaken van jou, leek de boodschap. Het verhaal sloeg in als een bom: Lerner werd een zogeheten writer’s writer. Cultauteur Geoff Dyer omschreef hem als een komeet van de toekomst vanwege zijn heldere, originele stijl en vorm.
Flop
In 22.04 wordt met de ontvangst van zijn werk dan weer de draak gestoken wanneer de ik zich afvraagt waarom een uitgeverij zo’n groot voorschot geeft. Zijn agente legt hem uit dat die betaald wordt met de Vampier–tienerboeken, maar dat grote uitgevers zijn boek willen omwille van prestige (in het echt stapte Lerner na het succes van zijn debuutroman ook over op een grote uitgeverij en kreeg hij een flink voorschot). Mocht de roman echter een flop worden dan zal hij nooit meer ergens worden uitgegeven, verzekert dezelfde agent hem terwijl ze zich tegoed doen aan bolvormige inktvissen.
De opdracht is het verhaal voor The New Yorker, dat ging over het vervalsen van het verleden, nader uit te werken. Maar de ik houdt zich vooral bezig met het vervagen van de toekomst (zoals in de sciencefiction film Back to the Future) en het werkelijk tot stand laten komen van fictie. Dit laatste lijkt de beste methode om je eigen wereld te construeren wanneer een apocalyps dreigt, zo houdt Lerner ons voor. Hoewel... ook Goldman Sachs redt zich. Wanneer New York door de orkaan Sandy zonder stroom zit, branden alleen de lichten in zijn kantoor nog. Ook met geld kan je dus de werkelijkheid naar je hand zetten.
Het is een van de vele kritische geluiden die Lerner laat horen in zijn roman. Maar de wereld van het geld, de vergiftigde zeeën, Occupy (waarvan een actievoerder ook even aan het woord komt) en de klimaatcrisis zijn alleen te behappen wanneer je de grenzen van de fictie op zoekt. Het is een kwestie van het overbruggen van de relatie kunst en leven, en soms moet dat dan maar met een kapot beeldje van Jeff Koons. Of de ik met dit hele verhaal ook zijn voorschot van zes nullen bij de uitgever waarmaakt, blijft in het midden. Maar je mag toch aannemen van wel.