Palliatieve sedatie ontwikkelt zich tot een ‘vertraagde euthanasie’, stelt Bert Ummelen op 8 november in NRC Handelsblad. Palliatieve sedatie en euthanasie lijken voor sommigen uitwisselbaar. Maar is dat wel zo?
Op medische gronden is er een strikte scheiding tussen deze twee opties aan het eind van het leven. Voor palliatieve sedatie is de belangrijkste indicatie het feit dat de patiënt een maximale levensverwachting van twee weken heeft én er sprake is van symptomen die niet op andere wijze te bestrijden zijn. Bij euthanasie daarentegen is het niet nodig dat de patiënt in de stervensfase verkeert, maar verzoekt om levensbeëindiging vanwege ondraaglijk en uitzichtloos lijden.
Het overlijdensaandeel door palliatieve sedatie stijgt disproportioneel (sterfgevallenonderzoek: 2005: 8,2 procent en 2010: 12,5 procent). Dit noem ik disproportioneel, omdat toch niet verondersteld kan worden dat in die vijf jaar het aantal mensen dat hiervoor in aanmerking komt zo sterk gestegen is, terwijl de palliatieve zorg in diezelfde tijd kwalitatief zo sterk verbeterd is. Het lijkt er op dat artsen de palliatieve sedatie als achterdeur voor euthanasie gebruiken.
Artsen vinden het soms moeilijk om euthanasie uit te voeren, vooral als het niet-terminale patiënten betreft. Maar de vraag is of zij zich voldoende realiseren dat geen mens lichtzinnig vraagt om zijn levenseinde en geen arts verplicht is om de euthanasie uit te voeren.
Palliatieve sedatie is één van de mogelijkheden voor het verlichten van het lijden in de laatste stervensfase, maar laten we wel duidelijk houden dat het geen alternatief is voor euthanasie.
, Directeur NVVE