Een lange en hoge muur beveiligt de leerlingen van de basisschool Mwerereni tegen de wrede buitenwereld. Dat is nodig, want onder de 620 scholieren zijn 35 albino’s.
„Die muur moet ons beschermen tegen toverdokters die albino’s in stukjes laten hakken”, vertelt schoolhoofd Damas Urengi in de Tanzaniaanse stad Moshi. „Anders vallen onze kinderen ten prooi aan rituele offers.”
Behoedzaam schuifelen blinden, albino’s en kinderen met andere ernstige huidziektes over de netjes aangeveegde paden onder de jonge bomen. De zon brandt genadeloos. Een speciaal gebouw met bescherming tegen fel licht biedt soelaas.
Verpleegkundige Rose onderzoekt in de kliniek van de school het albinojochie Bryan. „Wij geven onze scholieren extra zorg. En we leren hen van elkaar houden”, zegt ze. „Zo worden ze later onze afgezanten in een omgeving vol haat en bijgeloof.”
Voor veel albino’s is Afrika een vloek: gemarteld door de zon en opgejaagd in de schaduw. Door hun tekort aan huidpigment, dat bescherming biedt tegen ultraviolette stralen, krijgen ze snel huidkanker. Het felle licht snijdt als een mes in hun ogen. In Tanzania wordt slechts 2 procent van de albino’s ouder dan veertig jaar. De afdeling dermatologie van een kliniek in Moshi heeft sinds 2008 vijfhonderd tumoren bij albino’s weggehaald.
Vijf jaar geleden werd alarm geslagen na een reeks moorden op albino’s in Tanzania en buurlanden. Media doken op het fotogenieke onderwerp. Inmiddels zijn de albino’s uit het nieuws verdwenen, maar is hun situatie ook verbeterd?
Nu geeft de politie bescherming
Na de moorden kwamen de Tanzaniaanse overheid en buitenlandse organisaties in actie. De politie biedt albino’s nu bescherming en ziekenhuizen verstrekken gratis zonnebrandcrème. Voor zover bekend zijn er nu minder moorden, maar organisaties voor albino’s wijzen erop dat er volgend jaar verkiezingen worden gehouden. Dan kan het aantal moorden weer toenemen, want ook politici zoeken hun geluk bij medicijnmannen.
Dat dit probleem niet is verdwenen, heeft te maken met het hardnekkig geloof in geesten. Afrikanen – of ze nu wonen in een sloppenwijk of in het parlement zitten – geloven dat overal geesten rondwaren. Die geesten zijn gunstig te stemmen door tovenaars. Schoolhoofd Damas wijt het bijgeloof aan onwetendheid en armoede. „Iemand die arm is, gaat naar een medicijnman en vraagt: ‘Hoe kan ik rijk worden?’ Hij neigt ernaar hocus pocus te geloven.”
Medicijnmannen waren vroeger overal gerespecteerde wijzen. In zijn gezaghebbende boek African religions and philosophy noemt de Keniaanse hoogleraar John Mbiti ze zowel dokter als priester: „In Afrika worden ziektes en ongeluk gezien als het gevolg van kwade bedoelingen van iemand die magie of hekserij inzet. De medicijnmannen bieden op psychologische en fysieke wijze oplossingen.”
Vroeger werden albino’s niet vermoord voor hun ledematen, nu wel
Dat geloof is diep verankerd, de forse economische groei en de modernisering ten spijt. Nog steeds gaan miljoenen (zowel traditionele als geschoolde) Afrikanen naar de medicijnman. Die geneest hen met kruiden, offers of simpelweg een goed gesprek.
Maar waar houdt de kruidengeneeskunde op en begint de hocus pocus? Want het beroep wordt ook uitgeoefend door kwakzalvers. „Gedreven door hebzucht begonnen zij vermaalde albino’s aan te prijzen als geneesmiddel. Vroeger werden albino’s nooit gedood voor hun ledematen”, zegt Damas.
Cijfers over het aantal moorden zijn moeilijk te vinden. De albino-organisatie Under the Same Sun publiceerde in april een rapport waaruit blijkt dat in 25 Afrikaanse landen de afgelopen vijf jaar 133 albino’s werden vermoord. In Dar es Salaam, de snelgroeiende, moderne grootste stad van Tanzania, werd in de zomer het lijk van een albinojongeman gevonden, zijn ogen uitgeprikt, stukken huid verwijderd. Een gat in zijn maag wees erop dat de moordenaars het ook hadden gemunt op zijn organen.
Het poeder van beenderen en hoofdhaar gaat in crèmes
Armen, benen en geslachtsdelen brengen op de zwarte markt gemakkelijk 50.000 euro op. Voor een nageboorte van een albino wordt in de regio al snel 1.000 euro betaald. Corrupte medicijnmannen vermengen het poeder van albinobeenderen of hun hoofdhaar in crèmes, drankjes en poedertjes. Die middeltjes verzekeren een mijnwerker van goud, een visser van een goede vangst en een politicus van een verkiezingsoverwinning.
„Vroeger verborgen ouders hun albinokinderen angstvallig in hun huis”, vertelt lerares Dativa. „Na de reeks moorden van vijf jaar geleden begonnen ouders hen echter naar onze beschermde school te sturen. Ze mogen het schoolterrein niet af en we hebben vier bewakers.”
Vorig jaar was er een poging om een kind te ontvoeren. „Speciaal voor albino’s hebben we slaaphuizen ingericht. Ze willen in de vakantie vaak niet naar huis, uit angst voor het gevaar aan de andere kant van de muur.”
„In Tanzania leerde ik als klein kind dat albino’s nooit sterven, want ze zijn geesten”, vertelt hoofdonderwijzer Damas. Albino’s waren de geesten van verachtelijke blanken. Aangewakkerd door gewetenloze medicijnmannen werkt het koloniale verleden zo door in het erbarmelijke lot van albino’s. „En tegenwoordig hoor ik hoe vooral ledematen van kinderen geluk brengen. Want kinderen zijn maagdelijk en ze gillen veel als ze worden geamputeerd. Daardoor wordt het toverdrankje of de crème krachtiger.”
Terwijl bij sommige West-Afrikaanse volkeren albino’s juist geluk brengen, ziet het Oost-Afrikaanse herdersvolk van de Masai albino’s juist als slecht voorteken. „Waarom denk je dat je bij de Masai vrijwel nooit albino’s ziet?” vraagt de oude Masai Samuel Miliyo retorisch. „Omdat we ze direct na de geboorte afmaken.”
Samuel woont op de hellingen van de berg Meru bij Arusha. Hij bouwde een kraal met een stenen huisje en behalve koeien houdt hij kippen en teelt hij maïs. Hij redde de albinojongen Molle. „Ik woon niet meer in een hut van modder en koeienstront. Mijn familie is niet meer zo primitief”, merkt hij schamper op.
Nu is Molle zelfverzekerd
Het is 19.00 uur, bijna donker en de dertien jaar oude Molle is nog niet thuis. Zijn adoptievader Samuel wijst naar het royale uitzicht op de savannes beneden. „Daar, bij de berg Longido, vonden we de pasgeboren Molle. Net voordat Masai hem wilden doden. Want de baby zou iedereen in de kraal ongeluk brengen. We hebben ons over hem ontfermd.”
Dan komt de vrolijk huppelende Molle het erf oprennen. „Hij voetbalde met zijn vriendjes”, zegt Samuel. „Vroeger zou ik me daar zorgen over maken, want kinderen lachten hem uit en ouderen wezen hem na. Nu is Molle een zelfverzekerde jongen.”
Molle klapt de brede rand van zijn junglepet naar achteren en een brede glimlach verschijnt op zijn smetteloze gezicht. Een paar jaar terug was dat gestippeld met rode plekken en draaiden zijn ogen wild rond om scherp te stellen. „Ik voel me nu veilig, ik voel me goed”, lacht hij.
Een paar kleine ingrepen deden wonderen. Zijn adoptieouders leerden om zonnebrandcrème op zijn gezicht te smeren en barmhartige Samaritanen boden aan zijn schoolgeld te betalen. Molle blijft zich ervan bewust dat hij moet oppassen. „Ik schud nooit handen van vreemdelingen en blijf altijd in de buurt van mijn vriendjes”, vertelt hij. „Want de ouderen waarschuwen me dat ik anders kan worden gedood.”
Nog steeds reageren mensen verward op Molles aanwezigheid. Ze vragen zich af waarom Samuel dit ‘stuk ongeluk’ heeft binnengehaald. „Twee maanden geleden nog hakten aanvallers in een buurregio bij een albinovrouw haar onderarm af. We moeten op onze hoede blijven.”