Nederland stopt met het meten van broeikasgassen in de lucht. Het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voert die metingen sinds 1992 uit met apparatuur in de meetmast van het KNMI in Cabauw, bij Lopik. Maar het ministerie van Infrastructuur en Milieu wil daarvoor niet langer jaarlijks twee ton betalen – het project krijgt daarnaast geld uit Europa.
De metingen zijn belangrijk om de officiële emissieboekhouding te controleren. Nederland moet, net als alle EU-landen, de uitstoot van broeikasgassen bijhouden om te bepalen of wordt voldaan aan de klimaatdoelstellingen. De data worden jaarlijks doorgegeven aan het UNFCCC, het klimaatbureau van de Verenigde Naties.
Ook zonder de metingen kan Nederland aan die verplichting voldoen. De emissieboekhouding is vooral rekenwerk. De hoeveelheid CO2 van een steenkolencentrale is bekend, net als de hoeveelheid methaan die een koe dagelijks produceert. Tel alles bij elkaar op en je krijgt een aardig beeld van de broeikasgassen die Nederland jaarlijks de atmosfeer in blaast.
Toch is het volgens Arjan Hensen, klimaatonderzoeker en meetdeskundige van ECN, belangrijk om die boekhoudkundige metingen te vergelijken met de echte cijfers. „Je gaat ook niet op dieet zonder jezelf af en toe te wegen”, zegt hij. Dat de concentratie van broeikasgassen wereldwijd toeneemt is duidelijk. De eigen metingen tonen lokale pieken in die opwaartse trend. Zo weet je wat er gebeurt in Rijnmond of in het Groene Hart.
„Die pieken laten zien wat Nederland zelf doet”, aldus Hensen. „En of de maatregelen die we nemen succes hebben. Daarom plaatsen Duitsland en Frankrijk volgend jaar juist extra meettorens. Duitsland heeft er nu vier en zet er vier bij voor een landelijke dekking. Frankrijk gaat van twee naar vijf.”
Hensen legt uit dat ze in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland in de afgelopen jaren grote verschillen hebben ontdekt tussen de berekende uitstoot van bijvoorbeeld methaan en wat er werd gemeten. Dat heeft geleid tot een forse aanpassing van de methaanboekhouding.
Dat nu een einde dreigt te komen aan de langjarige metingen is extra pijnlijk omdat Nederland begin jaren negentig in Europa een van de initiatiefnemers was van het zogeheten ‘hogetorenobservatienetwerk’. Een deel van de meettechniek is door Nederlandse kennisinstituten ontwikkeld.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu erkent het belang van metingen om de rekenmodellen voor de broeikasgassen te ijken. „Maar het is niet strikt noodzakelijk om aan onze internationale verplichtingen te voldoen”, zegt een woordvoerder. Het ministerie betaalt via het KNMI, dat eigenaar is van de meetmast, in ieder geval tot 2015 mee aan de instandhouding ervan. „Er moet een nieuw financieringsmodel komen voor die mast”, aldus de woordvoerder. Het KNMI is daarover volgens hem in overleg met de betrokken onderzoeksinstellingen, dus ook met ECN. Die instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de financiering van hun onderzoek, ook al betaalt de overheid wel mee aan kortlopende projecten.
ECN gaat nog wel opnieuw met het ministerie praten en hoopt dat er alsnog een oplossing komt. Eenmalig is 15.000 euro beschikbaar gesteld, waarmee een nieuw en innovatief meetapparaat, dat een ton heeft gekost, gebruiksklaar wordt gemaakt. Crowd funding bij bedrijven om de rest binnen te halen, is nog niet gelukt.
„Als je het klimaatprobleem serieus wilt nemen, zijn solide metingen onmisbaar”, vindt Hensen. Dat kost geld, maar het levert ook wat op. Zonder een Nederlandse bijdrage trekt ECN aan het eind van het jaar de stekker uit het project, vreest Hensen. „Dan spelen we verder blindemannetje met het klimaat.”