‘Als je kind maar presteert’, zo luidt het nieuwe opvoedkundige credo. Ik las het afgelopen zaterdag in nrc.next. Volgens historisch pedagoge Janneke Wubbs is in onze prestatiemaatschappij het oude ‘als je kind maar gelukkig is’ vervangen door de norm ‘dat je eruit moet halen wat er inzit’. Weerbaarheidstraining, rekenkamp, babygym – kinderen moeten tegenwoordig voldoen aan hoge verwachtingen.
Omdat ik zelf vele fietskilometers afleg tussen voetbaltraining en vioolles voel ik me door deze boodschap onmiddellijk aangesproken. Dat heeft de Chinees-Amerikaanse ‘tijgermoeder’ Amy Chua snel voor elkaar gekregen, bedacht ik me. Want met haar boek over de Spartaanse opvoeding van haar twee dochters hekelde Chua enkele jaren geleden nog onze decadente, westerse laissez-faire opvoeding. We stellen volgens haar juist veel te weínig eisen aan onze kinderen.
Ambitieuze ouders
Los van de vraag wat nu het belangrijkste is – sport, muziek of rekenen, en de mate waarin je daarin als ouder ambitieus moet zijn – is het misschien goed eens stil te staan bij het dóel van de opvoeding. Waar zijn die 2,5 miljoen mensen in Nederland, die dag in, dag uit voor hun gezin zorgen, toch mee bezig? Wat willen we onze kinderen eigenlijk bijbrengen?
De Duitse Verlichtingsreus Immanuel Kant heeft daarop in zijn Über Pädagogik maar één antwoord. Opvoeding gaat over menswording. En mens worden betekent: het veroveren van autonomie. Opvoeding omvat volgens Kant vier elementen: disciplinering (temmen van de driften), cultivering (leren lezen, schrijven, musiceren), civilisering (manieren, smaak, omgangsvormen) en uiteindelijk moralisering (ontwikkeling van het geweten en autonomie).
Stap voorwaarts voor de mensheid
Ik weet dat ik met de Duitse filosoof Immanuel Kant misschien niet de meest voor de hand liggende autoriteit op het gebied van opvoeding aanhaal, maar toch heeft deze (inderdaad kinderloze) filosoof een aantal behartigenswaardige dingen gezegd over opvoeding. Vanaf 1776 hield Kant op verzoek van de pedagogische faculteit in Köningsbergen diverse lezingen over opvoeden. Deze faculteit was niet lang daarvoor opgericht, omdat men dacht dat via de ‘wetenschap van de opvoeding’ de praktijk ook flink zou verbeteren: als we alle kennis over opvoeding nu maar eens systematisch zouden samenbrengen, wat zou die verzamelde kennis een geweldige stap voorwaarts voor de mensheid betekenen!
Het was de tijd van de Verlichting, het vertrouwen in het individuele verstand, van vooruitgang en wetenschappelijk optimisme. Wij zijn tegenwoordig misschien wat minder naïef over de rol van wetenschappelijke kennis, maar de nadruk op het gebruik van het eigen verstand en de individuele verantwoordelijkheid heeft ons nooit meer verlaten en het belang ervan is alleen maar toegenomen.
Hoe zeer onze samenleving in ruim 200 jaar ook is veranderd, die vier fasen kun je in de ontwikkeling van kinderen nog steeds herkennen. Voor fase 1 hebben wij tegenwoordig de Supernanny, een tv-programma, waarbij het probleemgedrag zo is uitvergroot dat het kijken ernaar voor veel ouders iets heeft van ramptoerisme: zó erg is het bij mij thuis niet. De oplossing voor het vertoonde wangedrag bestaat steevast uit het invliegen van een deskundige die met een paar weken tucht en de introductie van ‘the naughty spot’ de rust weer enigszins herstelt. Opvoeden als disciplineren. Soms moet het even gebeuren.
Onze 21ste-eeuwse ambitie richt zich vooral op fase 2. Onze kinderen zullen uitblinken in voetbal, viool en rekenen. Ook ik ben daarvan onderdeel als ik op woensdagmiddag volgepakt met sportspullen en muziekinstrument buiten adem op het schoolplein aankom.
Fase 3 kennen we maar al te goed uit het debat over de vraag wie verantwoordelijkheid moet nemen: de ouders, de school, de trainers van het voetbalveld, of de straatcoach? Maar dát het aanleren van omgangsvormen een cruciale fase in de opvoeding is, zal niemand betwisten.
Maar over de belangrijkste fase, de ontwikkeling van het geweten, daarover hoor je eigenlijk zelden iemand. Het klinkt misschien moralistisch en zelfs aanmatigend, ‘geweten’, maar Kant bedoelde er niet meer en niet minder mee dan de ontwikkeling van onze autonomie: van het vermogen jezelf te bepalen, je eigen beslissingen te nemen en je daarvoor verantwoordelijk te weten. En die nadruk op autonomie, dat klinkt ineens heel 21e-eeuws.
Morele opvoeding gaat over het leren omgaan met vrijheid – iets dat in onze tijd nóg belangrijker is dan in de 18e eeuw. Maar hoe doe je dat, gewetensvorming? Belangrijk is volgens Kant dat kinderen ‘uit vrije wil het goede doen’. Niet omdat ze gehoorzamen, maar omwille van het goede zélf.
De waarheid spreken
Kant geeft een paar voorbeelden. Neem: de waarheid spreken. Als een kind liegt, moet je het niet straffen, maar je moet uitleggen dat niemand ’m op den duur nog zal geloven als zij of hij regelmatig liegt. Als je daarentegen een kind straft wanneer het moreel verkeerd handelt (liegt), zal het gaan denken dat in de wereld slecht gedrag gestraft wordt, en goed gedrag beloond – en zich ernaar gaan gedragen. Dat heet: dresseren. Zodra kinderen wat ouder worden en merken dat in de wereld slecht gedrag helemaal niet altijd afgestraft wordt en goed gedrag niet altijd beloond, vervalt de motivatie van het handelen. Ergo, je moet kinderen leren zich goed te gedragen, vanwege het goede zelf, en niet vanwege de beloning.
Dat moge triviaal lijken, maar ‘the naughty spot’ is hier ver weg. Goede gewoonten ontwikkel je niet door straf en beloning. Daarmee ontwikkel je je hooguit tot een gedresseerde aap. Waardoor dan wel? Door de juiste motivatie en door inzicht daarin.
Autonomie leer je niet op babygym, rekenkamp, voetbal of vioolles. En al helemaal niet met de verbanning naar ‘the naughty spot’. Autonomie, omgaan met je eigen vrijheid, vergt inzicht in het goede, bijvoorbeeld door een gezamenlijk gesprek daarover. Dat vraagt niet om meer prestaties, dat vraagt om een beetje tijd en reflectie. Dat verlicht de prestatiedruk, en dan kan er misschien een uurtje training in het één of ander worden ingeruild voor een goed gesprek.
„Opvoeding is een kunst”, zegt Kant. De kunst van een goed gesprek.