Soms is het beter dat een biografie nog niet wordt geschreven. Waarom? Simpelweg omdat zich geen geschikte biograaf heeft aangediend. In het vierde deel van zijn memoires – menig bekend politicus toont zich bescheidener – bericht voormalig journalist Igor Cornelissen dat hij ooit het voornemen had de biografie van Pieter Sjoerds Gerbrandy (1885-1961) te schrijven. Na een half jaar gaf hij het op. Cornelissen kon zich de gereformeerde wereld van Gerbrandy niet eigen maken en bezat evenmin de discipline om zich jarenlang met de fameus besnorde staatsman bezig te houden.
Het bovenstaande geldt stellig niet voor Cees Fasseur. Over de oorlogspremier Gerbrandy publiceerde hij afgelopen week een uitmuntende biografie. De gelauwerde auteur kreeg bij het grote publiek vooral bekendheid door zijn tweedelige biografie van koningin Wilhelmina. Fasseur mocht hiervoor – een unicum! – het Koninklijk Huisarchief raadplegen. Over het verwijt dat hij zich ongetwijfeld verplicht had bepaalde bezwarende informatie onvermeld te laten, kan Fasseur nog altijd boos worden. Dat hij als biograaf sympathie voelde voor koningin Wilhelmina heeft hij nooit verheeld. Het roept onvermijdelijk de vraag op hoe Fasseurs waardering voor de vorstin zich verhoudt tot zijn genegenheid voor haar tegenspeler Gerbrandy. Aan het einde van hun Londense ballingschap konden deze beide uitgesproken karakters elkaar niet meer luchten of zien.
De Gerbrandy-biografie is een echte ‘Fasseur’. Het boek is vlot geschreven en op een licht ironische toon, die echter nooit ontaardt in debunking of goedkoop effectbejag. Fasseur wilde niet slechts samenvatten wat Loe de Jong in zijn magnum opus over Gerbrandy had geschreven. Op basis van uitputtend onderzoek corrigeert hij herhaaldelijk de rijkshistoricus, die soms teveel leunde op de gekleurde herinneringen van de staatsman in ruste. Ook gaat Fasseur uitvoerig in op Gerbrandy’s principiële afwijzing van de Jodenvervolging en zijn aanvankelijke ongeloof over de Holocaust.
Na zijn studie rechten en promotie aan de Vrije Universiteit in 1911 begon de Friese boerenzoon Gerbrandy een weinig renderende advocatenpraktijk. Hetzelfde jaar trouwde hij met de dochter van de gereformeerde predikant J.C. Sikkel. De orthodox calvinistische geloofsbelijdenis en sociaal vooruitstrevende opvattingen van zijn schoonvader waren van beslissende invloed op de jonge Gerbrandy. Op sociaal gebied koesterde hij vooruitstrevende, maar beslist geen socialistische opvattingen. Dat Gerbrandy bekendheid verwierf als de ‘rode advocaat’ zegt veel over de behoudzucht binnen de Anti-Revolutionaire Partij, waarvan Colijn de ongekroonde koning was. Gerbrandy was veeleer de luis in de Anti-Revolutionaire pels. Zo schroomde hij niet om binnen het partijbestuur de vereerde leider Colijn te bekritiseren.
Al even ongewoon waren Gerbrandy’s pleidooien voor vrouwenkiesrecht en tolerantie ten aanzien van lijkverbranding. Het feit dat hij als gedeputeerde in de Provinciale Staten van Friesland soms steun zocht bij de vermaledijde socialisten of andere partijen, die meer dan zijn AntiRevolutionaire mannenbroeders voor overheidsbedrijven en -ingrijpen waren geporteerd, viel op. Overigens verhinderde het Colijn niet bij de kabinetsformatie van 1925 zijn naam te noemen als mogelijke ministerskandidaat. Hun wederzijdse afkeer dateerde van later.
Wegens Gerbrandy’s progressieve opvattingen, evenals zijn onhebbelijke gewoonte om op zondag te fietsen, stuitte een benoeming tot hoogleraar aan de Vrije Universiteit op weerstand. Toen deze aanstelling er in 1930 alsnog kwam, veroorzaakte hij zelf problemen door zijn vele ‘bijklussen’. Moeizaam gedane beloftes over beterschap kwam Gerbrandy vervolgens niet na. Zijn belangrijkste nevenbetrekking was het lidmaatschap van de Radioraad. In 1937 volgde hij de voorzitter hiervan op toen deze minister werd. Gerbrandy had in een ‘vertrouwelijke’ brief kabinetsformateur Colijn geattendeerd op deze geschikte kandidaat. In het kader van wederzijds hulpbetoon droeg de nieuwe bewindsman Gerbrandy voor als zijn opvolger bij de Radioraad.
Staatsgreep
Aan Gerbrandy’s wankele positie aan de Vrije Universiteit kwam twee jaar later onverhoopt een einde. Na de val van Colijns beruchte vijfde kabinet – in soevereine minachting voor de parlementaire verhoudingen samengesteld – was hij de enige Anti-Revolutionair die zitting wilde nemen in de nieuwe regering van De Geer. Binnen de ARP was deze dwarsligger hierom voorlopig persona non grata. De Duitse inval en de noodgedwongen vlucht van de regering naar Engeland in mei 1940 betekenden het volgende onvoorziene keerpunt in Gerbrandy’s leven. In ballingschap maakte premier De Geer zich meteen onmogelijk door zijn defaitistische houding. Over hem werd spottend opgemerkt dat hij zelfs in Londen nog neutraal was. Op instigatie van koningin Wilhelmina formeerde de weifelende Gerbrandy in augustus 1940 een nieuw kabinet. Haar gunsteling koesterde, evenals zij, een onwankelbaar geloof in de geallieerde overwinning. Dit telde het zwaarst. Voorlopig althans.
Als oorlogspremier in ballingschap – zonder gezin en parlement – moest Gerbrandy in verschillende opzichten zijn weg vinden. Volgens een toenmalig grapje zou Churchill eens tegen hem gezegd hebben ‘Spring is in the air’, waarop de Nederlandse minister-president verwonderd repliceerde: ‘Why should I?’ Met zijn Britse evenknie onderhield Gerbrandy spoedig een goede relatie. Beider onverzettelijke houding tegenover de nazi’s en gedeelde voorliefde voor sigaren en sterke drank – Churchill noemde zijn Nederlandse ambtgenoot wel gekscherend ‘Cherry Brandy’ – schiepen een band.
De inspirerende kracht voor Gerbrandy’s strijd tegen het nazisme was zijn orthodox protestantisme. Nederland heeft waarschijnlijk geen bijbelvaster premier gekend dan Gerbrandy. Zijn toespraken voor Radio Oranje en publicaties wemelden van verwijzingen naar de Heilige Schrift. Na zijn aanvankelijk volgzame opstelling kwam Gerbrandy vanaf 1942 steeds vaker in conflict met de koningin. Wilhelmina behandelde de minister-president (afgedaan als ‘oude sul’) gaandeweg als koninklijke voetveeg, zo zij hem al niet negeerde in staatszaken. Haar onconstitutionele optreden en onbesuisde vernieuwingsplannen op staatsrechtelijk gebied bestempelt Fasseur als bizar. De biograaf toont zich niet minder kritisch tegenover Gerbrandy’s tekortkomingen als premier. De innemende minister-president, die zijn volk wist te bezielen, was evenzeer een heetgebakerde en solistisch opererende Einzelgänger met wie samenwerken een beproeving kon zijn.
Na de bevrijding en het afgesproken terugtreden van zijn oorlogskabinet voerde Gerbrandy een verbeten buitenparlementaire strijd tegen de Indonesische onafhankelijkheid (‘een brouwsel van onze doodsvijand Japan’). Ontspoorde hij politiek gezien? Loe de Jong was ervan overtuigd dat Gerbrandy een staatsgreep zou hebben gepleegd wanneer hij daarvoor voldoende steun had gekregen. De historicus voerde hiervoor evenwel geen harde bewijzen aan. Uit diverse uitlatingen blijkt dat Gerbrandy zinspeelde op gewapend verzet tegen de democratisch gekozen regering. Fasseur verklaart vergoelijkend dat de oud-premier nooit het risico zou hebben willen lopen dat de koningin een couppoging door haar afkeuring in de kiem had gesmoord. Dit is echter een praktische en geen principiële beweegreden. Had De Jong hier dan toch gelijk?