Olafur Eliasson lijkt God zelf in scheppingsdrang te willen overtreffen. De afgelopen vijftien jaar werd de IJslands-Deense kunstenaar steeds ambitieuzer met zijn kunstwerken die de grens opzoeken tussen natuur en cultuur. Voor The Weather Project (2003) bijvoorbeeld hing Eliasson een immense oranje zon op in de Turbine Hall van Tate Modern – een ongekend publiekssucces, waarbij naar verluid zo’n twee miljoen mensen zich koesterden in de oranje-gele gloed die Eliasson door de hal liet vloeien. Voor Waterfalls (2008) liet hij vier watervallen van dertig tot veertig meter hoogte van steigers langs de kunstlijn van New York klateren. Ook bouwde hij de afgelopen jaren in Berlijn een studio-Olafur Eliasson waar nu zo’n zeventig mensen werken. En onlangs initieerde hij Little Sun, een zonvormig zaklampje dat werkt op zonne-energie en dat wordt gepresenteerd als alternatieve energiebron voor de derde wereld.
Eliasson is bovendien een kunstenaar van de grote vragen. Kan de mens natuur scheppen? Is er een punt waar kunstwerken kunnen functioneren zonder hun maker? En kunnen kunstenaars daadwerkelijk bijdragen aan een wereld die mooier, beter is dan die waarin we leven?
Om die vragen te beantwoorden gaat Eliasson steeds verder – zowel in artistiek als in maatschappelijk opzicht balanceert hij heel subtiel en slim op de grens van wat artistiek en maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Zijn projecten worden commerciëler. Zijn werken gaan meer op elkaar lijken. Maar desondanks lijkt zijn maatschappelijke invloed toe te nemen. Spannende kunstenaar.
Toen het Louisiana Museum in Humlebaek, even boven Kopenhagen, dus onlangs Riverbed aankondigde, een Eliasson-project ‘van ongekende omvang’ dat ‘de relatie tussen natuur en kunst ging omkeren’ was er reden tot nieuwsgierigheid. Niet alleen is Kopenhagen een soort thuisstad voor Eliasson, het Louisiana is een van de mooiste musea ter wereld, juist omdat gebouw, collectie en natuur zo’n prachtige, zeg maar gerust idyllische verbintenis met elkaar aangaan.
Het Louisiana lijkt verdacht veel op het artistieke paradijs op aarde: het ligt op een lichte glooiing aan de Deense kust en wordt omgeven door grote grasvelden waarin topbeelden staan (Calder, Arp, Moore, Serra) die je als toeschouwer bijna dwingen je tempo te vertragen en de omgeving te absorberen. Alsof de kunst in deze natuur, zich boven de tijd verheft, onontkoombaar wordt – en je beseft ineens dat de schoonheid van een kunstwerk net zo eeuwig kan zijn als die van een boom of een golf.
Tegelijk is het Louisiana ook een museum dat zo’n half miljoen mensen per jaar moet trekken om te kunnen overleven en wordt die idylle dus zorgvuldig uitgebaat – je beseft heel goed dat een spectaculaire kunstenaar als Eliasson mede wordt gevraagd om de toeschouwersaantallen op peil te houden. Hoe zou Eliasson daarmee omgaan? Wat zou hij doen met een plek waarin cultuur en natuur schijnbaar naadloos in elkaar overgaan en waar de idylle al bijna is geïnstitutionaliseerd?
Lavastroom
Je betreedt Riverbed via de Louisiana-museumwinkel, loopt door een lange, witte hal met lichte planken op de vloer. Dan zie je in de verte de zalen liggen: je herkent de roomwitte museumplafonds, de hardwitte wanden. Maar je ziet ook dat de vloer nu schuin omhoog loopt en dat er een dikke, brede stroom lavasteen overheen ligt. En jawel: als je naar binnen loopt, sta je ineens in een bijna perfect IJslands landschap, zeven enorme museumzalen groot, zeker duizend vierkante meter in totaal. Een onwerkelijke ervaring: het is net alsof ergens van achter de museummuren een eruptie van lava heeft plaatsgevonden die alle kunst naar buiten heeft gedrukt – tussen de stenen door loopt een klein riviertje, dat zomaar in het niets onder de grond verdwijnt.
Als je begint te lopen merk je dat onder je voeten de stenen precies zo knarsen als wanneer je door een echt landschap in IJsland, Noorwegen, Corsica wandelt. Het is zo goed gedaan, het landschap lijkt zo echt dat je telkens opnieuw naar de witte wanden kijkt om je ervan te vergewissen dat het kunst is. Natuurlijk, er is geen groen, geen wind, de geur van zon op stenen, van rottende planten ontbreekt en toch werkt het. Indrukwekkend is het, maar ook hard, kaal, onbarmhartig. Een tikje saai zelfs, want als de eerste sensatie voorbij is, gebeurt er eigenlijk nauwelijks meer iets nieuws. Het maakt het geheel opvallend onvriendelijk – zeker op deze plek.
Maar dat is natuurlijk precies de bedoeling: Eliasson is een kunstenaar die de tegenstelling opzoekt. Misschien is dat zelfs wel de essentie van zijn kunst: Eliasson wil met zijn werk altijd brengen wat mensen niet kennen, niet verwachten, maar waar ze misschien wel naar verlangen. Dat betekent dat je in een voormalige elektriciteitscentrale een zon ophangt, in New York watervallen neerzet en een zaklamp naar ‘donker’ Afrika brengt – juist door zulke tegengestelde ingrepen laat je mensen beter kijken, denken, zet je ze op scherp.
En dus moest het Louisiana eraan geloven: juist op deze idyllische plek kon Eliasson bijna niet anders dan zowel de kunst als de natuur terugbrengen tot het kaalste, het meest essentiële dat er voor hem bestaat: het water en de steen van zijn geboorteland. En dan de mens die daar doorheen loopt – doelloos, maar toch gefascineerd. Riverbed is een minimalistisch kunstwerk, opgebouwd uit de elementaire vormen van de natuur. Hoe langer je door dit ‘landschap’ ploegt, hoe meer je beseft dat je niet de gebruikelijke afstand tot het kunstwerk hebt, er niet voor of naast staat, maar het met iedere zompige stap hoogstpersoonlijk verandert.
Illusie
Maar hoe is die nattige, onromantische kaalheid te rijmen met Eliassons idealisme? Hier zit de kern in het breken met de illusie, juist door een nieuwe illusie te scheppen. Contrast, kunst die het verschil maakt, daar gaat het Eliasson om. En dus werd het idyllische, bijna té perfecte Louisiana tot de bodem afgepeld, bracht hij de natuur terug tot wat ze ooit was – weg met alle idyllische bomen en struiken en strak gemaaide gazonnetjes. Dat was voor het museum vast wel even slikken, want Riverbed wordt vermoedelijk geen publiekstrekker van de orde van The Weather Project – daarvoor is Riverbed te weinig verleidelijk en wordt de toeschouwer te veel op zichzelf teruggeworpen.
Maar als kunstwerk werkt het – en op een onverwachte, bijna roerende manier krijgt Eliasson zijn eigen gelijk in de schoot teruggeworpen. Want al op de eerste dag na de opening kwam het publiek subtiel in opstand tegen deze illusieloosheid: anonieme bezoekers begonnen de grootste rotsblokken in de ruimte te transformeren tot sokkels waarop ze kleine stapelsculptuurtjes bouwden, van groot naar klein, zoals je die ook vaak ziet langs wandelpaden in de bergen. Kleine bewijzen van menselijke aanwezigheid zijn het, die in dit kunstwerk zo perfect passen dat ik er aanvankelijk vanuit ging dat Eliasson ze er zelf had neergezet.
Maar dat is dus niet zo: blijkbaar nodigt Riverbed het publiek ertoe uit het werk over te nemen, roept de installatie het verlangen op de kaalheid te vullen met schoonheid, met de meer elementaire sporen van menselijke aanwezigheid.
Oer-kunst in de oer-natuur.
Het werkt prachtig.
En dan is er nog een bonus: als je Riverbed uit loopt, kom je in de panoramazaal van het Louisiana terecht. Van daaruit heb je een onovertroffen uitzicht over de kust, de zee, de grootsheid van de natuur. Je beseft ook meteen dat je met nieuwe ogen naar het landschap kijkt – precies wat Eliasson met al die nattige weerbarstigheid voor ogen moet hebben gehad. Riverbed is een harde landing, maar hij werkt. Kunst moet transformeren, lijkt Eliasson te zeggen, en daarvoor moet ze soms stevige maatregelen treffen. Vooral in het paradijs.