Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Sport

Mentaliteit

Laat ik de een Paulus noemen, naar Paulus de boskabouter. Hij was klein van stuk, had een witte pluisbaard en hoewel de benen die uit de wijde korte broek staken er afgetraind uitzagen had hij een olijk buikje. Ik schatte hem een jaar of zeventig. De ander noem ik Henk, omdat die nou eenmaal zo heette. In elk geval werd hij door Paulus met die naam aangesproken. Henk woog een kilo of 100. Waren het vrienden? Lovers misschien?

Ikzelf had het gemist maar mijn reisgezellin zag Henk waarvan we de naam nog niet kenden live vanaf een bergpad in een ravijn tuimelen. „Er is er een weg!”, riep ze verschrikt. In de hoogte had ik inderdaad twee stippen zien klauteren. We stonden in het dal en hadden besloten eerst een pul bier te drinken voordat we ons aan de felle stijging zouden wagen. Het stipje Paulus daalde na enig talmen ook in het ravijn af. „Gelijk maar een noodnummer bellen?”, zei ze.

Tien minuten later waren Paulus en Henk weer in beeld. Uiterst traag ging het, maar ze leken het pad te bereiken. Dit werd het plan: ik ging omhoog om te bepalen wat daar nodig was, en zou de stand van zaken naar beneden doorbellen.

Als een blaasbalg kwam ik ter plekke. Paulus was bezig de wonden van Henk te verbinden. Van kruin tot enkels bloedde hij uit rafelige wonden. Ademhalen ging haast niet. Ik stelde voor de nooddienst te bellen. Gebroken ribben kunnen, als daar sprake van was, de longen doorboord hebben; hij zou nog langzaam doodbloeden.

Paulus beschouwde me als een indringer. Hij begon te orakelen over een halve eeuw bergtochten lopen en bergen beklimmen. Dat hij wel wist wat hij deed: Henk ging gewoon mee verder. Zo hoorde het.

En Henk? Ik kon niet beoordelen of de psychische mistigheid te maken had met de knal op zijn kop of dat dit zijn reguliere bewustzijnstoestand was, maar hij wilde pertinent wat Paulus wilde: voort. Ik was opeens veroordeeld een paar uur bij hen te blijven en hielp mee – Paulus trok van voren en ik duwde van achteren – om de kreunende zwaargewicht op een bergweggetje te krijgen. Ik hield een compassievolle autochtoon aan in een zilverblauwe Mercedes die nogal huiverig was voor bloedvlekken op de wit lederen stoelbekleding. Linea recta naar het hospitaal, beval ik. Paulus sputterde fel tegen, Henk had niet meer de tegenwoordigheid van geest er een mening op na te houden. Hier hield mijn plicht op.

Terug in het hotel zag ik Alberto Contador de koninginnenetappe van de Vuelta winnen. Was deze jongen niet uitgevallen in de Tour met een gebroken scheenbeen en andere zware averij? Dit was groots terugvechten, maar de topsportmentaliteit van gekke Paulus en dooie Henk mocht er ook wezen.