Het is 1989, ergens aan de Groningse grens met Duitsland. De 16-jarige Nena is net met haar Duitse vader verhuisd naar zijn broer die in een ruime pastorie woont. Terwijl Nena verliefd wordt op honkbalpitcher Carlo, ontdekt ze dat haar vader Martin, die MS heeft, niet meer wil leven. Tijdens de zomer van ’89 ervaart Nena hoe verliefdheid en verdriet, vreugde en pijn genadeloos samen kunnen gaan. Deze paradoxale gelijktijdigheid laat regisseur Saskia Diesing ook zien in een parallelmontage tussen Nena die voor de eerste keer seks heeft en haar lijdende, aan bed gekluisterde vader. Een gedurfde stijlkeuze, evenals de slow motion in de scène waarin Nena Carlo voor het eerst ziet: uitgekauwd, maar toch werkt het. Diesing baseerde haar, samen met Esther Gerritsen geschreven, fijnzinnige scenario grotendeels op haar eigen ervaringen en aan alles merk je dat het klopt: van de periodisering (walkman, brommertjes, kleding) en de treffende locaties, tot de baaierd aan emoties van de zowel stoere als kwetsbare Nena – sterk neergezet door Abbey Hoes. In een ontroerende scène schaakt ze met haar vader en brengen ze op terloopse wijze, via een keuzespelletje dat Nena vaker speelt, Martins doodswens ter sprake: pistoolschot of voor de trein?
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Een versie van
dit artikel
verscheen ook in
nrc.next (archief)
van 11 september 2014