Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Altijd op zoek geweest naar sterke beelden

Els Barents, de directeur van fotomuseum Huis Marseille, gaat met pensioen. Ze neemt afscheid van de instituties, zegt ze, maar niet van de fotografie.

Zelf is ze een waardeloos fotograaf, zegt Els Barents, directeur van Huis Marseille, het museum voor fotografie in Amsterdam. „Ik ben een fotograaf manqué, in tienvoud.” Af en toe een kiekje met haar mobiele telefoon, verder reikt haar ambitie als fotograaf niet.

Maar betekenisvolle fotografie herkennen, dat kan Els Barents (1949) als weinig anderen. Dat bewees ze de afgelopen vier decennia, eerst als conservator fotografie bij het Stedelijk Museum in Amsterdam, en de afgelopen vijftien jaar bij Huis Marseille, het museum waar zaterdag haar afscheidstentoonstelling wordt geopend, De Marseillaise/vijftien jaar verzamelen. Het zal de laatste van de circa tweehonderd exposities zijn die Barents in loondienst heeft gemaakt. Op 6 oktober gaat ze met pensioen en zal ze door conservator Nanda van den Berg worden opgevolgd.

In haar werkkamer op de derde etage van het museum kijkt Barents terug op haar loopbaan. „Ik heb het geluk gehad te mogen werken in een voor de fotografie fantastische tijd. Dynamische jaren, de wereld leek onbegrensd en het geloof in ontwikkeling en het creëren van mogelijkheden was groot.”

Als student kunstgeschiedenis kreeg Barents eind jaren zestig fotografieles van een medewerker van de Universiteit Leiden. Met een spiegelreflexcamera moest ze opdrachten uitvoeren. Ze herinnert zich de teleurstelling nog goed, steeds ging er iets mis. Barents: „Ik miste de benodigde vaardigheid en de techniek interesseerde me niet zo. Maar wat er uit die toestellen kwam, de foto’s, dat boeide me zeer. Ik ben van vlak na de Tweede Wereldoorlog, ik groeide op in een tijd waarin niemand graag wilde praten over wat eraan vooraf was gegaan. Maar fotografie gaf mij wél de mogelijkheid om terug te kijken.”

Ze werd student-assistent bij het Prentenkabinet van de Universiteit en mocht helpen met het ontsluiten van een grote collectie negentiende-eeuwse fotografie. In 1976, op haar 27ste, werd ze conservator fotografie bij het Stedelijk Museum.

Fotografie was in de jaren zeventig in musea nog een verweesde tak, zegt Barents. „Fotografie hoorde bij de gebonden kunsten, bij grafische vormgeving en industrieel ontwerpen. In het Stedelijk was ik ‘dat meisje’, ik stond onderaan de hiërarchie. Veel Nederlandse fotografen moest ik afwijzen. Die dachten na mijn benoeming: ‘Nu krijgen wij een museale kans.’ Voor Ed van der Elsken, Johan van der Keuken en Aart Klein was dat ook zo. Maar ik wilde duidelijk maken dat fotografie anno de jaren zeventig een veel breder veld was dan de mijns inziens nogal sentimentele reportagefotografie à la The Family of Man. Ik ging nadrukkelijk op zoek naar fotografie op het snijvlak van de kunst. Mijn bof was dat jonge kunstenaars als Robert Mapplethorpe, Cindy Sherman en Jeff Wall fotografie veel breder begonnen neer te zetten.”

Dat fotografie zich als onafhankelijk kunstvorm zo enorm heeft ontwikkeld, is volgens Barents vooral te danken aan de kunstmarkt en aan Amerikaanse musea. „Fotografie was een uitdrukkingsmiddel om sociale misstanden eloquent te verbeelden. Niet iets wat als een schilderij of tekening in een gouden lijst aan de muur hing. Toen foto’s eind jaren zeventig op veilingen spectaculair in prijs stegen, begonnen musea te beseffen dat je foto’s ook kon exposeren. Die hoge veilingopbrengsten zorgden er ook voor dat enorme hoeveelheden materiaal beschikbaar kwamen, afkomstig van zolders, huisarchieven en uit albums. Het werd een zichzelf versterkend proces. Musea in de VS en Canada hadden die fotocollecties al met succes een plek gegeven. In die landen was de dominantie van de traditionele kunsten minder sterk dan in Europa. Voor de Europese liefhebbers van olieverf en gouden lijsten was het in het begin wel even schrikken, fotografie in het museum.”

Haar pensionering betekent een afscheid van de instituties, maar niet van de fotografie, zegt ze. Ze wil tentoonstellingen en boeken blijven maken, nu in haar eigen tempo. Barents: „Een museum is een soort perpetuum mobile. The show must go on, altijd is er de druk van deadlines. Daardoor haal je altijd maar een bepaald soort diepte. Ik ga nu de tijd nemen voor projecten. Japanse fotografie interesseert mij op het moment zeer. In die richting ga ik research doen.”

Op haar afscheidstentoonstelling in Huis Marseille toont ze een selectie uit de bijna 650 foto’s die ze voor het museum heeft aangekocht. De opdracht die ze bij haar aanstelling van het bestuur had gekregen, was om vorm en inhoud te geven aan de geest van deze tijd. Om die reden besloot ze alleen hedendaagse fotografie te verwerven. Over haar selectiecriteria zegt ze: „Je wilt de meest uitgesproken stukken van een fotograaf. Daarnaast speelt persoonlijke smaak een rol. Ik houd van vol en betekenisrijk beeld en minder van abstracte fotografie.”

Hedendaagse fotografie collectioneren is lastig, zegt ze. „Je kunt niet alle ontwikkelingen overzien, je bent op de tast bezig. Je zoekt sterke beelden, beelden die niet onmiddellijk aanspreken en meer tijd vergen om te kunnen begrijpen. Maar of ik steeds de goede keuzes heb gemaakt, en geen belangrijke dingen heb gemist? De tijd zal het uitwijzen.”

Een paar honderd meter oostelijk op de Keizersgracht zit nog een fotografiemuseum, Foam, in veel opzichten een tegenpool van Huis Marseille. Trekt het museum van Barents jaarlijks 60.000 bezoekers, de concurrent verkoopt ruim 200.000 kaartjes.

Bezoekers tellen is een politiek gevoelig onderwerp, zegt Barents. „Voor de meeste musea geldt: hoe meer bezoekers, hoe meer subsidie.” Foam is van subsidie afhankelijk, Huis Marseille als particulier museum niet. Het wordt gefinancierd uit fondsen die uit de nalatenschap van zakenman Jan de Pont zijn voortgekomen, net als De Pont in Tilburg. „De deuren openzetten voor kwaliteit heeft hier altijd geprevaleerd boven massaliteit.”

Barents noemt Foam een middelpuntvliedend museum, met een heleboel externe activiteiten. „Huis Marseille is middelpuntzoekend. Wij steken alle energie in de tentoonstellingen. Of er overlap is? Zeker. Met Inez van Lamsweerde had ik ook wel een tentoonstelling willen maken. Maar dan een rustige expositie, een tentoonstelling over haar ongelooflijke portretten, zonder circusmuziek.”

Op de vraag of ze na haar pensionering een tentoonstelling voor Foam zou kunnen samenstellen, denkt Barents even na. Ze citeert eerst haar voormalig directeur in het Stedelijk Museum, Edy de Wilde, die ooit zei: „Een museum is ook een mens, geen onneembaar fort.” Dan zegt ze: „Misschien wel. Foam en Huis Marseille zijn tegenpolen maar vullen elkaar aan. En ik wens ieder museum iets toe van de enorme hoeveelheid marketingtalent die bij Foam geparkeerd staat.”

En omgekeerd, wat zouden andere musea van Huis Marseille kunnen leren? Nu hoeft Barents minder lang na te denken: „Inhoud, selectie. De rust van het kijken. Dus zonder de hectiek en afleiding van het vele dat ook nog staat te dringen.”