De Britse sciencefictionschrijver H.G. Wells wist het zeker: nieuwe technische uitvindingen zullen de oorlog alleen maar catastrofaler maken – en er zeker geen einde aan maken. Dat was de strekking van het artikel dat hij op 27 mei 1915 in The New York Times publiceerde. De ‘atoombommen’ die hij twee jaar eerder had beschreven in The World Set Free bestonden dan nog wel niet, maar het gifgas, de onderzeeboot en het vliegtuig waren inmiddels op het strijdtoneel verschenen. Met dodelijke gevolgen.
Aan het einde van de eerste oorlogsmaand was in de middag een Duits vliegtuig, een eendekker van het type Taube, boven Parijs verschenen. Terwijl de Amerikaan Orville Wright elf jaar eerder nog maar nauwelijks zestig seconden in de lucht had kunnen blijven, vlogen onderluitenant Von Hiddesen en zijn waarnemer een half uur boven de Franse hoofdstad. „We hadden een prachtig uitzicht over de stad. (...) We kenden Parijs, omdat we er twee keer waren geweest voor een luchtvaartbeurs”, herinnerde Hiddesen zich later. „Veel mensen waren vanwege het mooie nazomerweer in de grote straten en op de pleinen. Er was geen enkele paniek (...) de inwoners keken in de lucht.”
Houten propellerbladen
Na enkele rondjes boven de stad had Hiddesen gedaan waarvoor hij was gekomen: hij wierp enkele lichte bommen van twee kilo naar beneden. Korte tijd later gingen ook de Fransen en Britten over tot bombardementen van steden. De bommetjes op Parijs, Warschau, Keulen en Freiburg im Bresgau richtten vooral materiële schade aan, maar de eerste strategische bombardementen in de geschiedenis hadden ook een psychologisch effect, want voortaan was ook ver achter de frontlinie niemand meer zijn leven zeker.
Vliegtuigen waren in het begin van de oorlog vooral ingezet bij verkenningen. Dat kwam omdat de eerste militaire modellen geen boordwapens hadden. Experimenten met de montage van een kleine toren met een machinegeweer waren geen succes geweest: de vliegtuigen bleken niet stabiel en weinig trefzeker. Een machinegeweer recht voor de piloot op snelle en wendbare eenmotorige eendekkervliegtuigen leek de beste oplossing, maar de vliegtuigbouwers van alle strijdende partijen zagen zich voor een groot probleem geplaatst: hoe te voorkomen dat de kogels uit het machinegeweer de eigen propellerbladen stukschoten?
Roland Garros
De Franse vliegtuigbouwer Morane-Saulnier – opgericht door Raymond Saulnier en de broers Leon en Robert Morane – zorgde voor een eerste oplossing door de houten propellerbladen van zijn eenmotorige jager te voorzien van metalen platen. Daarop ketsten kogels af. Piloot Roland Garros, de man naar wie later het befaamde tennistoernooi in Parijs werd vernoemd, maakte er dankbaar gebruik van en haalde binnen korte tijd vijf Duitse vliegtuigen neer. Op 18 april 1915 zorgde een van de grond afgevuurde kogel echter voor motorpech en Garros zag zich gedwongen zijn vliegtuig op vijandelijk gebied aan de grond te zetten.
Voor hij krijgsgevangen werd gemaakt, stak hij zijn vliegtuig nog in brand, maar de Duitsers wisten te voorkomen dat het afbrandde. Bij nadere inspectie bleek het vliegtuig ook een eerste versie van een synchronisatietoestel aan boord te hebben dat er voor zorgde dat het machinegeweer telkens een fractie stopte als een propellerblad voor de loop kwam. Meteen ging het apparaat naar Duitsland, naar de fabriek van de Nederlandse vliegtuigbouwer Anthony Fokker. Daar vervolmaakten diens ingenieurs de synchronisatie, zodat er geen beschermingsplaten op de propellerbladen meer nodig waren.
Max Immelmann vloog als een van de eersten met de nieuwe Fokker E1, waarmee hij vijftien vijandelijke vliegtuigen zou neerhalen. In een brief aan zijn moeder beschreef hij hoe luitenant William Reid zijn eerste slachtoffer werd. „Na 450 tot 500 schoten afgevuurd te hebben tijdens een vlucht die acht tot tien minuten duurde, zag ik de vijand in een steile vlucht naar beneden gaan. Toen ik hem zag landen, landde ik naast hem. Ik ging naar hem toe, schudde hem de hand en zei ‘Bonjour, monsieur.’ Maar hij antwoordde in het Engels.”
Op land was van dit soort ridderlijkheid al lang geen sprake meer. Eind 1914 was de strijd vastgelopen in de loopgraven en de strijdende partijen hadden hun wetenschappers en ingenieurs opgeroepen om oplossingen te vinden. Door nationalisme gedreven had de Duitse chemicus Fritz Haber, die zes jaar eerder aan de basis had gestaan van de uitvinding van kunstmest, hier graag gehoor aan gegeven. Al aan het begin van de oorlog hadden de strijdende partijen in weerwil van het Vredesverdrag van Den Haag uit 1899 een soort traangas ingezet, maar dat leek de tegenstander nauwelijks te hinderen. Haber ontwikkelde daarom een dodelijk chloorgas. Tegelijkertijd vroeg hij zijn vriend en collega Richard Willstätter om de ontwikkeling van een beschermend gasmasker.
Levende muur van groene mist
Op 22 april 1915 om half zes in de middag stond bij het Belgische Ieper de wind eindelijk gunstig en werden zesduizend cilinders met 150 ton chloor opengedraaid. Een geelgroene wolk dreef naar de geallieerde stellingen. Een Britse soldaat vertelde The Times wat hij zag gebeuren: „Een levende muur van groene mist, ongeveer anderhalve meter hoog, bewoog richting de Franse linie, en spreidde zich uit over een breedte van ongeveer 180 meter. (...) Al snel hoorden we vreemde schreeuwen uit de groene mist komen. De kreten werden zwakker en onsamenhangender. Vanuit de mist stortten massa’s soldaten zich op ons en vielen neer. De meesten waren niet gewond, maar de doodsangst stond op hun gezichten.”
Ook op zee loerde de dood om van onderwater onverwachts toe te kunnen slaan. Op 7 mei 1915 om twee uur in de middag had Walter Schwieger het Amerikaanse passagiersschip Lusitania in zicht gekregen. Schwieger was kapitein van de U-20, een van de Duitse duikboten die admiraal Tirpitz kort na het begin van de oorlog had laten ontwikkelen voor de totale onderwateroorlog. Terwijl de bemanning van Tirpitz’ inspiratiebron, de Hunley, tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog nog zelf met een harpoen een lading springstof op zijn doel had moeten aanbrengen, kon Schwieger van grote afstand een torpedo afvuren. Om tien minuten over drie noteerde hij in zijn logboek: „Vrij boegschot op 700 meter.” Even later gevolgd door: „Schot trof doel aan stuurboordzijde net achter de brug. Een bijzonder zware explosie volgde. (...) Aan boord van het schip ontstond grote verwarring (...) Veel mensen moeten in paniek zijn geraakt.” In totaal 1.198 opvarenden kwamen om.
H.G. Wells’ woorden in The New York Times, drie weken na de ondergang van de Lusitania, maakten geen indruk op de strijdende partijen en hun wetenschappers en ingenieurs. Integendeel, zij gingen vol ijver door met de ontwikkeling van nieuwe militaire technologieën.
De Britse werktuigbouwkundig ingenieur William Livens liet zich daarbij leiden door wraak- en haatgevoelens: hij wilde minstens evenveel slachtoffers maken als bij de torpedering van de Lusitania waren omgekomen. Terwijl de Duitsers kleine, mobiele vlammenwerpers hadden ontwikkeld, bedacht hij een negentien meter lange installatie met een batterij gasflessen en vijf olievaten die over een afstand van honderd meter vuur kon spugen. Tijdens de Slag om de Somme werd de ‘Large Gallery Fixed Flame Projector’ voor het eerst ingezet en zorgde hij voor een kleine doorbraak. Maar omdat de slag in zijn geheel uitliep op een bloedbad en de niet-mobiele installatie zeer veel olie verbruikte, verdween Livens’ vinding van het slagveld.
Het laatste wonderwapen
Meer succes had hij met de naar hem genoemde Livens Projector: een groot uitgevallen mortier waarmee granaten gevuld met gifgas konden worden afgevuurd. Op die manier was men voor de inzet van gifgas niet meer afhankelijk van een gunstige wind. De granaten, die in de loop der jaren met het nog giftigere fosgeen en mosterdgas werden gevuld, maakten veel meer dan de door Livens gewenste 1.200 slachtoffers, maar zorgden niet voor een doorbraak.
Die eer was ook niet weggelegd voor het laatste wonderwapen van de oorlog: de tank, ontwikkeld door een specialist in landbouwmachines. Dat gebeurde onder auspiciën van de Britse marine, omdat minister van Marine Winston Churchill de enige was die het zag zitten in een gepantserd en gewapend voertuig op rupsbanden. De Britse soldaat Bart Cheney was erbij toen de eerste tanks aan het front verschenen: „Ze maakten de moffen doodsbang en joegen hen op de vlucht als bange konijnen.” Maar al snel liepen ze vast of raakten kapot.
En zo kreeg H.G. Wells gelijk. Genoeg technologische vindingen, want oorlog maakt creatief, maar geen zorgde er voor de eindoverwinning. Ze maakten uiteindelijk alleen maar meer slachtoffers, in deze eerste op industriële schaal uitgevochten oorlog.