Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Media

Eén oog (2)

‘Bent u zenuwachtig?” vroeg een verpleegkundige terwijl ze in een kamer naast de operatiezaal voorbereidingen voor mijn oogoperatie trof. „Het valt me reuze mee”, zei ik naar waarheid. Ik was eerder opgelucht dat het nu eindelijk kon beginnen. Ze nam mijn bloeddruk op en zei gedecideerd: „Het lijkt me toch beter u een half valiumpje te geven.” De mens overschat zichzelf, zelfs tot aan de operatietafel.

Waar ik het meest tegenop had gezien, was De Spuit. Bij staaroperaties kan worden volstaan met verdovende druppels, maar bij een veel ingrijpender operatie als de vitrectomie is dat niet voldoende. Volledige narcose was niet nodig, er moest wel met een injectie plaatselijke verdoving worden toegediend.

Met injecties heb ik nooit problemen gehad, maar het oog leek me een te weerloos doelwit. Daar probeerde ik niet te veel aan te denken, al had ik enkele weken eerder wel aan een assistente van de chirurg gevraagd: „Is het in of bij het oog?” Ze wist het niet precies en het leek me verstandiger het niet verder uit te zoeken.

Pas op de operatietafel besefte ik dat mijn zorgen ongegrond waren geweest. Mijn oog was in het uur vóór de operatie met druppels zo goed verdoofd dat het volledig openstond voor welke spuit dan ook. Ik merkte niet eens of het in of vlak naast het oog gebeurde, mijn oog was een ding geworden, het gaf zich willoos over aan de chirurg, die ik tegen zijn team iets hoorde mompelen over ‘radio’ – in operatiekamers wordt nogal eens de radio aangezet.

Van een radio merkte ik verder niets, ik hoorde het volgende halfuur alleen het zoemen van een apparaatje dat de vermaledijde troebelingen (floaters) met het glasvocht uit mijn oog zoog. De chirurg kon het vocht vervangen door gas of lucht; hij had gekozen voor lucht, vertelde hij me later toen ik, enigszins wankel, naast de operatietafel stond.

Daarna braken twee merkwaardige weken aan. Opeens had ik de beschikking over maar één oog. In het geopereerde oog zat een reusachtige luchtbel die elke dag iets kleiner moest worden om tenslotte volledig uit het zicht te verdwijnen, als een ondergaande zon. Ik moest me zo koest mogelijk houden, mocht me vooral niet bukken en niks tillen.

Eindelijk een vrijbrief voor het zalige nietsdoen? Dat viel tegen. Kijken en lopen was lastig omdat de bel steeds hinderlijk op en neer deinde. Zitten ging beter, maar lezen, tv-kijken en mensen aankijken met één oog bleek afmattender dan ik had verwacht, vooral ook door dat gewiebel in mijn geopereerde oog.

Het liefst zat ik maar een beetje voor me uit te staren. Dat kan zijn nut hebben als het leven om contemplatie vraagt, maar niet als het zich juist dan aan je opdringt met zijn sterkste kanten: de zomer buiten, de kranten en de boeken binnen. In het land der halfblinden voelde deze eenoog zich allerminst koning, eerder een suffe nietsnut. Ik begon me te vervelen. Muziek is mooi, maar je kunt er niet de hele dag naar luisteren.

Toen kwam P.F. Thomése in mijn leven. Er bleek een luisterboek van zijn in 2007 verschenen roman Vladiwostok! te bestaan. Ik had me ooit voorgenomen het te lezen, maar het was er niet van gekomen. Dit was een nieuwe kans in de vorm van iets dat ik nooit eerder had uitgeprobeerd: een boek als een hoorspel. Er bestaat een groeiende markt voor, de dag van mijn operatie viel toevallig in ‘De Week van het Luisterboek’. Zou het ook iets voor mij zijn?