Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Economie

Duitse orders voor Nederlandse soldaat

Primeur in vredestijd: een Nederlandse brigade komt vanaf morgen onder Duits commando te staan. „Elkaar niet begrijpen kan mensenlevens kosten.”

Oefening van Nederlandse luchtmobiele brigade, Schaarsbergen
Oefening van Nederlandse luchtmobiele brigade, Schaarsbergen Foto Hollandse Hoogte

Hier wordt militaire geschiedenis geschreven. Hier wordt het internationale principe van soevereiniteit getart. Hier op de Herrenwaldkaserne, in het Duitse stadje Stadtallendorf, ontstaat een revolutionaire nieuwe vorm van internationale militaire samenwerking.

Een jaar geleden kondigde minister Jeanine Hennis-Plasschaert (Defensie, VVD) aan dat de luchtmobiele brigade uit Schaarsbergen onder Duits commando komt te staan. Op buitenlandse missies hebben Nederlandse militairen vaker onder leiding van een bondgenoot gewerkt – en andersom. Er wordt al jaren intensief samengewerkt met de Belgische marine en de Duitse landmacht. Maar nu wordt voor het eerst in vredestijd een hele brigade onder Duits bevel geplaatst.

De ongeveer tweeduizend luchtmobiele soldaten gaan op in de Division Schnelle Kräfte (DSK), de snelle interventie-eenheid van Duitsland. In missies en tijdens oefeningen luisteren zij voortaan naar de orders van een Duitse generaal.

Morgen wordt die Duits-Nederlandse integratie bezegeld en groots gevierd. Beide Defensieministers, parlementariërs, legerleiding en honderden genodigden uit beide landen worden per helikopter naar Stadtallendorf gevlogen voor een parachutistenshow en andere militair ceremonieel. Nederland is „mede in het licht van aanhoudende budgettaire krapte in toenemende mate op veiligheidspartners aangewezen”, schreef Hennis vorig jaar. Nederland kán simpelweg niet meer alleen optreden.

Hoe ziet die samenvoeging van twee eenheden met vliegtuigen, helikopters, parachutisten en infanteristen er in de praktijk uit? Wat is er op deze Duitse kazerne al te zien van soldaten die verregaand samenwerken en volledig op elkaar ingespeeld moeten raken om branden te blussen in internationale crises?

„Stel je daar maar niet al te veel van voor”, zegt luitenant-kolonel René van Dorp (51) een week voor de fusie op zijn kantoor in Stadtallendorf. Van Dorp is anderhalf jaar geleden als eerste verkenner naar Duitsland gestuurd. „Een mooie uitdaging, maar het is vrij saai bureauwerk: veel denken, veel schrijven, hele dagen achter de computer”, zegt hij nuchter.

Op de pantservoertuigen bij de poort en twee helikopters na verraden alleen de uniformen en de rode baretten dat dit een kazerne is waar militairen werken. Dit is geen legerplaats met barakken en oefenterreinen, maar een kantorencomplex met linoleum vloeren, goedkope bureaus en iPads voor de staf van de DSK.

René van Dorp is een van tien pakken met grote camouflagevlekken van de Nederlandse landmacht tussen de honderden bruingroen gestippelde uniformen van de Duitse landmacht. Zij zijn er voor de „papieren voorbereiding” van de fusie. Over vier jaar moeten de eenheden voldoende geoefend zijn om samen uitgestuurd te worden. Intussen blijven de Nederlandse soldaten gewoon in Schaarsbergen en hun Duitse collega’s op door het land verspreide legerkampen. „De soldaat op de grond merkt er weinig van”, zegt Van Dorp.

Zijn persoonlijke integratie in Duitsland is maar beperkt. Hij woont niet op de kazerne, maar in een appartementje in de stad. Tussen de middag eet hij niet warm in de kantine, zoals de Duitsers gewend zijn te doen. Hij blijf achter zijn bureau, „in mijn cel”, en eet zelfgesmeerde boterhammen die hij van huis heeft meegenomen. Na het werk maakt hij een rondje op zijn racefiets („Duitse automobilisten rijden hier echt de vouwen uit je broek”). En vanavond gaan hier geplaatste Nederlanders samen naar de lokale Chinees. In het weekend is hij terug bij zijn vrouw en drie kinderen in Elst.

Een dag met Van Dorp meelopen is een dag van vergaderingen, besprekingen, telefoontjes en mailwisselingen. ’s Ochtends zit hij wat verveeld aan bij een anderhalf uur lange vergadering over puur Duitse zaken. Eerst geven de twaalf Duitse officieren en hij elkaar netjes een hand, de hele dag spreken ze elkaar aan met Sie. Nederlandse militairen zijn gewend te tutoyeren. Hoewel tijdens oefeningen en missies de voertaal Engels is, gaat alles hier in het Duits.

Het was wel even wennen, vertelt Van Dorp later. De Duitse krijgsmacht is een formelere organisatie, strikter, hiërarchischer. Niet alle Hollandse grappen worden gewaardeerd. „Zij lachen er toch minder hard om dan wij als ik vertel dat mijn familie bijzondere ervaring heeft met Duitse paratroepen. Mijn vader zag ze op 10 mei 1940 landen in Den Haag.” Die geestig bedoelde opmerking toont ook aan hoeveel er tussen generaties kan veranderen.

Van Dorps taak is vooral het schrijven van militaire doctrines, zodat iedere soldaat die straks wordt ingezet exact weet wat van hem verwacht wordt. „Het klinkt simpel: samenwerken. Maar alles moet tot in de kleinste details kloppen. We hebben niet dezelfde spullen, maar onze radio’s moeten met elkaar kunnen praten. En Duitse militairen moeten precies weten hoe ze uit een Nederlandse helikopter moeten uitstijgen en andersom. Als je elkaar niet begrijpt, kan dat mensenlevens kosten.”

De Duitse en Nederlandse krijgsmacht vliegen met heel andere toestellen. Nederland vervoert militairen met Chinooks en vecht met Apaches. De Duitsers doen dat met Hueys en Tigers. Wel hebben ze allebei de NH-90, maar die vliegt nog niet zonder kinderziekten. Bovendien zijn die toestellen van de luchtmacht, die indirect dus ook met Duitsland moet samenwerken.

„We leren van elkaar waar de ander goed in is”, legt Van Dorp uit. Zo zijn de Duitsers gespecialiseerd in airborne: soldaten met parachutes uit een vliegtuig laten neerdalen. Nederland excelleert in airmobile: luchtmobiel transport met helikopters die landen, al dan niet in combinatie met aanvallen met gevechtshelikopters, air assault. Het idee van de integratie is dat beide eenheden alles leren.

Is het niet efficiënter om beide landen te laten doen waar ze al goed in zijn? Als partners écht op elkaar kunnen rekenen, hoeven immers ze niet alles zelf te beheersen. Zou dat niet de toekomst van internationale samenwerking moeten zijn?

Zo werkt het niet, want daar komt het grote soevereiniteitsvraagstuk om de hoek kijken. De Nederlandse en Duitse eenheden worden wel aan elkaar geklonken, maar ze moeten op elk moment weer ontkoppeld kunnen worden. „Of we worden ingezet, beslist elk land afzonderlijk”, zegt Jörg Vollmer, de Duitse generaal die tot deze week leiding geeft aan de samensmelting. „Maar wij kunnen aantonen dat ze er meer aan hebben om ons samen uit te sturen. Apart kunnen we minder doen en minder lang worden ingezet. Als politici dat toch willen, waarschuwen we hen voor de consequenties.”

Wat dat betreft zal de geïntegreerde divisie zich moeten bewijzen. Bestaande multinationale eenheden als de NATO Response Force en de EU Battle Group werden nog nooit in een missie ingezet, mede om de afzonderlijke toestemming van elk individueel land om dat te doen.

Dat is niet de zaak van Van Dorp. „Militairen bemoeien zich niet met de politiek. Wij zorgen alleen dat we overal op voorbereid zijn als ze ons nodig hebben.”