Onder de kop Seksueel geweld een ware hype ageert Peter Vasterman in NRC Handelsblad (2 juni) tegen mijn rapport, en dan met name tegen het daarin geschatte aantal van 62.300 slachtoffers van strafbaar seksueel geweld. Met veel van zijn kritiek ben ik het eens. Een goede lezer van mijn rapport had dat geweten.
Zo wordt een meisje van vijftien op de achttiende verjaardag van haar vriendje inderdaad niet ineens zijn slachtoffer. Zoals te lezen in mijn rapport, heb ik dit, maar ook de ongewenste seksuele opmerkingen of blikken, anders dan de oorspronkelijke onderzoeken dan ook niet meegerekend in mijn schatting. Ik heb mij beperkt tot strafbaar seksueel geweld: gedrag dat voldoet aan de definities in de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht. Gedrag dus waarvan wij als maatschappij, via volksvertegenwoordiging en wetgever, hebben vastgelegd dat ongewenst te vinden. Dat schaar ik, inderdaad, onder de verzamelterm ‘seksueel geweld’: zedendelicten lijken mij per definitie geweld.
Dan het getal 62.300, waarin ik teveel op één hoop zou vegen. Dat getal staat niet voor niks in mijn rapport zelf, in de conclusie van het rapport, in de factsheet van het rapport, in het nieuwsbericht over het rapport, en ook in bijna alle interviews en stukken over het rapport in de juiste context: in de meeste gevallen gaat het om de minder vergaande hands-on vormen – zoals het ongewild seksueel aangeraakt of gezoend worden – of om hands-off geweld. Maar nog altijd een op de tien meisjes is wel eens tegen haar wil gevingerd, of heeft wel eens iemand tegen haar wil afgetrokken. De kritiek van Vasterman lijkt zich hier dan ook meer op de koppen dan op de bron te richten.
Want ja, het een is erger dan het ander. Maar dat wil niet zeggen dat dat andere niet erg is. Wie de (strafbare) minder ernstige hands-on en de hands-off vormen van seksueel geweld wegwuift als ‘inflatie’ begaat een vergissing. De rechtszaak tegen Frank R. uit Cuijk die deze dagen speelt laat zien wat hands-off geweld zoal kan betekenen. Zo chanteerde hij zijn slachtoffers tot steeds verdergaande seksuele handelingen met de foto’s die hij via de webcam van ze maakte.
Het percentage slachtoffers (twee op de tien jongens, vier op de tien meisjes) is ook methodologisch minder problematisch dan Vasterman schrijft. Zo is de steekproefomvang waarop het is gebaseerd, volgens de meta-analyse die Vasterman aanhaalt en die ik noem in mijn rapport, niet klein maar middelgroot. Verder is het bij ieder steekproefonderzoek van belang dat de steekproef representatief is voor de populatie. Dat is hier het geval. Dat dit cijfer een schatting is, en dat het ter illustratie dient, staat prominent zowel in mijn rapport als in de bijbehorende factsheet.
Vasterman heeft ook kritiek op de methode van de onderzoeken waarop ik mij baseer: zelfrapportage. Nu is dit ten eerste een zeer gangbare vorm voor het doen van populatieschattingen. Maar er is hier iets veel interessanters over te zeggen. Ik schrijf in mijn rapport inderdaad dat niet ieder slachtoffer zichzelf ook als slachtoffer ziet. Ik heb daarom alleen antwoorden op meer objectieve vragen zoals ‘heb je wel eens tegen je wil geslachtsgemeenschap gehad?’ meegenomen, en niet op vragen zoals ‘ben je wel eens slachtoffer geweest?’.
Want waarom voelt iemand zich eigenlijk geen slachtoffer? Uit mijn data blijkt dat ongeveer een kwart van de bij het Openbaar Ministerie ingeschreven verdachten minderjarige jongens zijn die leeftijdsgenoten verkrachten of aanranden. Zou het zo kunnen zijn dat hun slachtoffers zichzelf niet zo zien, omdat ze bijvoorbeeld denken dat ze het er zelf naar gemaakt hebben? Dat ze bijvoorbeeld met hem mee naar huis gingen, en dat het dan eigenlijk logisch was? Of kan het zijn dat ze, zoals vaak gebeurt, lichamelijke opwinding voelden en daarom denken dat ze het blijkbaar toch zelf ook wilden? Of kan het zijn dat een dochter het normaal vindt dat haar vader haar iedere avond wil ‘knuffelen’, omdat hij dat nu eenmaal altijd zegt? Of kan het zijn dat een meisje het weliswaar heel vervelend vindt dat haar ex die naaktfoto heeft verspreid, maar dat het niet in haar opkomt dat dit meer is dan een gemene wraakactie?
Al deze kinderen moeten weten dat wat ze is overkomen wel erg is, niet hun schuld is, en het vertellen waard is. Wat ik zelf namelijk nog het schokkendst vind aan mijn rapport zijn niet de 62.300 slachtoffers maar het feit dat zo weinigen van hen maar durven vertellen wat hun is overkomen. Dáár moet wat aan gebeuren. Vandaar dat ik aanbeveel met goede publieksvoorlichting seksueel geweld bespreekbaar en herkenbaar te maken. Zodat wanneer het minderjarige meisje wél tegen haar zin seks heeft gehad met haar vriendje, ze dit ook durft te zeggen. En zodat wanneer ze dit zegt, ze ook serieus genomen wordt, en niet te horen krijgt ‘zei je wel nee?’