Tot in de tachtigste minuut van Feyenoord-Cambuur vorige week geloofde ik erin dat we kampioen zouden worden. Heracles hoefde alleen maar te winnen van Ajax, Feyenoord stond al dik voor. De week erop zou Feyenoord nog een keer moeten winnen, en Ajax verliezen van NEC. Voor het eerst sinds vijftien jaar zouden we op de Coolsingel staan om feest te vieren.
Maar Ajax speelde gelijk. Weer geen kampioen.
Natuurlijk was het nogal onwaarschijnlijk dat het dit keer wel zou lukken, maar als het over supporterschap gaat, dan kan ik bevestigen: liefde maakt blind.
Veel mensen begrijpen daar niets van. Sinds mijn kindertijd ben ik supporter van Feyenoord. Ik heb al jaren een seizoenkaart. Na een nederlaag kan de dag niet snel genoeg voorbij zijn, bij winst moet er heel wat gebeuren voor de lach van mijn gezicht verdwijnt. Maar op feestjes moet ik me vaak verantwoorden: hoe kun je je stemming nou laten afhangen van elf idioten die achter een bal aanrennen? En waarom ben je supporter als jouw club toch nooit een prijs wint?
Als ik moet uitleggen waarom ik voor Feyenoord ben, schaam ik me vaak een beetje. Niet omdat mijn club in mijn leven maar twee keer kampioen is geworden (in 1993 en 1999), maar omdat ik wéét dat het volkomen irrationeel is. Ik zou erboven moeten staan, maar het lukt me niet. Tijdens een wedstrijd voelen mijn medesupporters als familie, ook al weet ik dat we behalve de liefde voor onze club vaak niets delen.
Ja, hoe komt dat?
Mama, voor wie zijn wij?
Mijn fascinatie voor voetbal begon in 1994. Op het schoolplein kon je je er niet aan onttrekken: opeens was iedereen aan het voetballen. Omdat ik de spelregels niet kende, kon ik alleen als keeper van enige waarde zijn. In die tijd won Ajax alles. De klas was verdeeld: de ene helft was voor de club die niet lang daarna de Champions League zou winnen (zelfs in Vlaardingen, vlakbij Rotterdam), de andere voor Feyenoord. Klasgenootjes vroegen mij voor welke club ik dan was – onpartijdig zijn was geen optie.
Wist ik veel. Ik legde de vraag voor aan mijn moeder.
„Mama, voor wie zijn wij?”
„Voor Feyenoord natuurlijk.”
Ik vroeg het aan mijn oma, die bleek ook voor Feyenoord. Mijn opa’s ook. Iedereen van wie ik hield was voor Feyenoord, of gaf gewoon niets om voetbal – zoals mijn vader, die voor alle Rotterdamse clubs zei te zijn.
De volgende dag kon ik de klas uitsluitsel geven: ik was Feyenoorder.
Al vrij snel was ik met niets anders bezig. Ik luisterde naar de wedstrijden op een oud, naar rook stinkend transistorradiootje dat ik had geërfd van mijn oudoom. Ik nam het overal mee naartoe. Ik herinner me dat mijn ouders mij en mijn zusjes een keer meenamen naar het Dolfinarium. Dat was een drama: daar kon ik Radio Rijnmond niet ontvangen om naar de uitwedstrijd tegen Go Ahead Eagles te luisteren.
Mijn eerste bezoek aan de Kuip vergeet ik nooit: 31 maart 1996, Feyenoord-NEC. We wonnen met 2-1. Ik had er weken over gezeurd en mijn vader had zich opgeofferd om met mij mee te gaan. Sindsdien heb ik nooit meer iemand in het stadion negentig minuten lang oude kranten zien lezen.
Zulke romantische anekdotes horen erbij, want wie beweert dat subliem veldspel het hoogste doel is, is gek – of voor Ajax. Sterker nog, er zitten genoeg mensen in het stadion voor wie voetbal bijzaak is en die geen idéé hebben of hun elftal nou met buitenspelers speelt of niet.
Het gaat om iets anders. Voetbal gaat om groepsgevoel.
Dat zegt ook Jules Coenders (27), een vriend en hartstochtelijk NAC-supporter. Als we elkaar zien, gaat het 95 procent van de tijd over voetbal. We begrijpen precies wanneer we elkaar een troostend sms’je moeten sturen na een verloren wedstrijd – en ook wanneer we dat beter kunnen laten. Sinds 1998 heeft Jules een seizoenkaart, toen NAC in de eerste divisie speelde was hij erbij.
Feyenoord mag dan zelden kampioen worden, NAC verliest nog veel vaker. Op dit moment is het nog steeds niet zeker of NAC in de Eredivisie blijft, bij een slecht resultaat deze zondag dreigt de nacompetitie. Toch ziet hij het supporterschap als iets moois. „Omdat je negatieve ervaringen deelt met zoveel andere mensen, kun je die alsnog omzetten in iets positiefs”, zegt Jules. „Het drama en de frustratie na een verschrikkelijk slechte wedstrijd, daar hebben we het jaren later nog over. Je lacht met elkaar om de slechte momenten.”
Is het dan allemaal zo rooskleurig? Nee.
Het wordt een morele verplichting als je al zo lang gaat. „Het is nostalgie, een ritueel, ik heb het altijd zo gedaan. Je seizoenkaart opzeggen gaat ver. De hoop dat het nog eens leuk kan worden, dat je club succes heeft, houdt je op de been. Ook al >> >> heb je geen enkele verwachting, toch hoop je er het beste van. De euforie na wedstrijden die NAC onverwacht won van Ajax, Feyenoord of PSV, blijft je je hele leven bij.”
Loyaliteitssupporters
De voetbalcultuur is vaak vergeleken met religie. Stadions worden voetbaltempels genoemd. Hoewel voetbal geen leidraad voor een goed leven biedt – en niemand gelooft dat je naar de hemel gaat als je maar genoeg naar het stadion gaat – zijn er inderdaad overeenkomsten. „Het helpt mij een positieve blik te behouden”, zegt Jules. „Er is dat geloof dat het ooit beter zal gaan. En de club geeft een gevoel van saamhorigheid, een functie die de kerk ook heeft.”
Jules komt sinds 1993 bij NAC. Samen met zijn broertje werd hij door zijn vader meegenomen naar het stadion aan de Beatrixstraat in Breda, als beloning voor het behalen van zijn zwemdiploma. Jules viel voor de club van zijn vader, zoals ik viel voor die van mijn familie. Ons supporterschap komt voort uit loyaliteit. Anderen kiezen juist een bepaalde club om zich af te zetten tegen hun omgeving.
Nog een reden om supporter te worden, is opportunisme. Je bent voor een bepaalde club omdat dat de club is die wint. Dit type supporters staat niet in al te hoog aanzien bij de ‘loyaliteitssupporters’. Succesvolle clubs als Ajax en PSV, hoor je in de stadions, trekken theaterpubliek – mensen die alleen uit zijn op succes en afdalen van de tribune als de wedstrijd niet interessant is. Zij willen zich identificeren met de winnaar, voelen dat het succes op hen afstraalt.
Er zijn ook clubs die niet alleen niets winnen, maar die ook geen geschiedenis hebben om te koesteren. Almere City is zo’n club. De club is pas in 2001 opgericht en speelt sinds 2005 betaald voetbal. Hoewel Almere City de laagste bezoekersaantallen heeft van de Jupiler League, trekt de club vaak toch nog duizend man.
Almere City eindigde dit seizoen als achttiende in de Jupiler League. Hoe kun je daar nou fan van worden?
De familie Van Donselaar – Kathy, Ruud en zoon Tim – bezoekt vrijwel iedere wedstrijd, ook als ze daarvoor naar Sittard moeten. Bij uitwedstrijden gaan er soms maar tien supporters mee.
„Ik vond het gewoon leuk, een club uit eigen stad”, zegt Kathy. „Mijn zoon heeft hier gevoetbald bij de amateurs. Daardoor gingen we steeds vaker en hebben we een seizoenkaart genomen. Ik hou gewoon van de sport en hoop dat het nog eens echt gaat leven in Almere, maar wat drinken na de wedstrijd is ook belangrijk.”
Tim is 22, hij is alleen voor ‘City’. Zijn ouders koesteren nog sympathieën voor andere clubs. Kathy en Ruud komen uit Amsterdam. „Mijn man was vroeger voor Ajax, al is dat wel weggeëbd”, zegt ze. „Veel mensen hier zijn voor andere teams.”
Tot Almere City kwam, was Feyenoord haar club. Reden: haar broers waren al fan van Ajax. „Het liefst zou ik een seizoenkaart nemen in Rotterdam, maar dat is te duur en te ver weg. En als je zo vaak bij de wedstrijden bent, gaat de club wel in je bloed zitten.”
De rivaal verenigt
Voor Jules en voor de familie Van Donselaar is het supporterschap, de club, een belangrijk onderdeel van hun identiteit. Voor mij is dat niet anders. De clubs hebben hun eigen mores, hun eigen rituelen en karakter, waaraan jij je als supporter conformeert. De club zegt iets over wie en wat jij bent.
Minstens zo belangrijk is wat jij niet bent: de tegenstander, de rivaal, en alle eigenschappen die aan hem worden toegeschreven.
Vanzelfsprekend heb ik als Feyenoorder een gruwelijke hekel aan Ajax. Ik ken geen Feyenoorder die geen afkeer van ‘020’ heeft. Ongeacht of het klopt, vanuit mijn perspectief is Ajax in alles de tegenpool. Ajax is succesvol (meer dan twee keer zo vaak landskampioen als Feyenoord), rijk (een beursgenoteerd bedrijf), kil (de Arena heeft de ambiance van een parkeergarage) en arrogant. Feyenoord wint al jaren niets meer, maar we zijn warm (de oude vrouwen een rij achter mij laten elke wedstrijd een plastic zakje met zuurtjes rondgaan) en we komen niet voor het succes.
Alle clubs hebben zo’n rivaal. NAC heeft Willem II, FC Twente heeft Heracles, Cambuur heeft Heerenveen. In de wetenschap wordt dit fenomeen vergeleken met oude stammentwisten. Rivaliteit heeft zeker nóg een functie: als je eigen club verliest, maar de club waar je tegen bent verliest óók, dan kun je daar toch nog een beetje blij om zijn. Schadenfreude.
Jules herkent dat. „Ik heb een vriend die expres naar wedstrijden kijkt van clubs die hij haat om zich op te fokken. Voor mij werkt dat niet. Volgens mij geeft het veel meer voldoening als je je energie in je eigen club steekt.”
Ik vraag me wel eens af wat vervelender is: supporter zijn van Feyenoord, of voor NAC zijn. Het verschil is dat je als Feyenoorder wel weet hoe het is als je club iets wint (mits je in de jaren negentig of eerder bent geboren). Dat maakt de hunkering misschien groter.
Jules zou niet met mij willen ruilen, zegt hij. „Als supporter van een kleine club zijn de hoogtepunten schaars, daarom ben je het niet aan je stand verplicht om prijzen te winnen. Dat maakt het draaglijk. Ik word er niet op aangekeken, Feyenoord-supporters wel. Bovendien: als je voor Ajax bent en je club wordt vier keer achter elkaar kampioen, is die vierde titel niet bijzonder meer.”
Ik weet nog precies bij welke boom ik stond. 25 april 1999, ons laatste kampioensfeest. Ik deelde de mooiste dag van mijn leven met een kwart miljoen mensen. Bij het laatste feest van Ajax bij de Amsterdam Arena waren er rond de 35.000 mensen.
„Ik denk dat iedere club zijn plafond heeft”, zegt Jules. „Als wij Europees voetbal halen, is dat voor ons misschien net zo’n grote prestatie als wanneer Feyenoord kampioen wordt.”
Ik hoop dat ik die dag nog meemaak, maar ieder seizoen geloof ik er weer in. Volgend jaar staan wij op de Coolsingel. <<