Het VOC-schip de Jonge Prins vaart op 29 augustus 1647 de baai van Nagasaki binnen. Zijn lading is door de rekenmeesters van de Verenigde Oost-Indische Compagnie getaxeerd op 221.263 gulden. Aan boord is ook een vogel waarvan niemand weet hoeveel hij eigenlijk waard is. Het is een vette vogel, ver van huis: een dodo, één van de laatste van zijn soort.
De dodo bereikt Japan levend na een maandenlange zeereis. Nederlandse zeevaarders brachten hem mee van het eiland Mauritius naar Batavia op Java. Vandaar is de dodo verscheept naar Deshima, een kunstmatig eilandje en een Nederlandse factorij waar de Compagnie handel dreef met Japan. De zeldzame vogel was een relatiegeschenk voor de Japanse notabelen, misschien wel voor de shogun zelf.
Dat blijkt uit onderzoek in het Nationaal Archief van Ria Winters. Winters is als natuurschilder verbonden aan de stichting Artists for Conservation. Zij vond een vermelding van de dodo in het dagregister dat het VOC-opperhoofd op Deshima bijhield, in de ladingsbrief van de Jonge Prins en in de inventarislijst van het depot op Deshima. Het is de laatste dodo waarvan het bestaan onomstotelijk is aangetoond. Een latere waarneming van een Hollandse schipbreukeling uit 1662 is misschien niet betrouwbaar.
Winters maakte haar ontdekking begin maart bekend in het tijdschrift Historical Biology. Zij schreef het artikel samen met kunstenaar en vogelpaleontoloog Julian Hume (Natural History Museum, Londen).
De dodo (Raphus cucullatus) is hét icoon van uitsterven geworden. Deze reuzenduif kwam alleen op Mauritius voor. De vogel stierf uit in de periode dat de VOC het eiland als bevoorradingsstation gebruikte, tussen 1598 en 1710. Waarschijnlijk zijn de dodo’s niet opgegeten door Nederlandse schippers, zoals vaak is beweerd, maar werden ze overweldigd door de ratten die op de schepen meevoeren. Ook de versnippering van zijn leefgebied droeg bij aan zijn verdwijnen: de Nederlanders kapten de bossen waarin de dodo’s altijd hadden rondgescharreld.
Dodokenners wisten al langer dat er in de zeventiende eeuw een dodo van Mauritius naar Japan is verscheept. De Japanse dodo wordt terloops genoemd in artikelen en boeken, maar over zijn lot was niets bekend.
Winters hoorde er voor het eerst over via bevriende natuurhistorici. „Ik ben daarna de archieven ingedoken om deze dodo op te sporen”, zegt Winters. „Met hulp van archivaris Gijs Boink van het Nationaal Archief vond ik twee aanvullende documenten waarop de dodo ook vermeld staat: op de ladinglijst van de Jonge Prins en in de inventaris van het pakhuis op Deshima.”
De dodo wordt in de documenten ‘dodeers’ genoemd. De vogel maakte deel uit van een ongetaxeerde lading, samen met een ‘witte hinde’ en een ‘pedropork’. De witte hinde was waarschijnlijk een albinohert en de pedropork een bezoar, een maagsteen die volgens alchemisten en heelmeesters genezende krachten had. Winters denkt dat hun waarde niet is aangegeven omdat ze als geschenken waren bedoeld. Hert, dodo en bezoar waren rariteiten, die hopelijk in de smaak zouden vallen bij Japanse hof.
De Republiek was de enige westerse mogendheid die handel mocht drijven met het Japanse Rijk. Aan dat handelsmonopolie waren wel plichten verbonden. Zo moesten het VOC-opperhoofd en zijn mannen elke winter een hofreis naar Edo (de oude naam van Tokio) maken om eer te bewijzen aan de shogun. De Nederlanders schonken onder andere atlassen, wereldbollen, klokken en telescopen, maar ook exotische dieren, zoals kamelen, kasuarissen en kaketoes.
VOC-opperhoofd Willem Verstegen verwijst een paar keer naar de dodo in zijn dagregister. Op 1 september doet hij dat voor het eerst, als Frederick Coyett, de opvolger van Verstegen, van de Japanners toestemming krijgt om zijn persoonlijke bezittingen aan wal te brengen. Ook ‘de levende have’, het hert en de dodo, mag dan van boord. Dat betekent volgens Winters dat de dodo in ieder geval levend op Deshima is aangekomen.
De volgende dag, op twee september, noemt Verstegen de dodo bij naam. Op verzoek van de burgemeester werden het hert en de dodo naar het raadhuis gebracht. Diezelfde avond verschijnt de heer van Hakata, een Japanse notabele, met zijn gevolg om de twee dieren te bezichtigen. Vooral het hert valt bij het Japanse gezelschap in de smaak, meldt Verstegen.
Vanaf hier loopt het spoor van de dodo dood. Op zes september informeert de heer van Hakata naar de prijs van de witte hinde. Verstegen biedt het dier aan als geschenk, maar daar wil de edele niets van weten. Hij betaalt en neemt het hert mee. Verstegen beschrijft verder hoe de afgezant van de shogun een wereldkaart als geschenk afwijst, ‘omdat Japan te klein zou lijken vergeleken met de rest van de wereld’.
Over de dodo geen woord, maar op 8 september schrijft Verstegen dat een papegaai en ‘enkele andere vogels’ geschonken zijn aan Matsudaira Oki-no-kami, de bestuurder van het eiland Sikoku en een bloedverwant van de shogun.
Met de dodo kan het op drie manieren zijn afgelopen, denkt Winters: „Hij wordt meegegeven aan een edele; hij sterft op Deshima of hij komt terecht in Edo, bij de shogun. Dat laatste zou natuurlijk het mooiste zijn.”
Dat de dodo de overtocht naar Japan heeft overleefd staat in ieder geval vast. „Dit was geen teer vogeltje”, concludeert vogelpaleontoloog Julian Hume, „maar een vogel die maandenlange zeereizen kon overleven. Bedenk dat menige zeeman onderweg bezweek aan scheurbuik of andere ziekten.” Volgens Hume laat de geschiedenis ook zien dat Nederlandse zeevaarders bedreven waren in zorg voor exotische dieren. Ze wisten de vogel maandenlang in leven te houden, zonder zijn natuurlijke voedsel van Mauritius.
De dodo van Deshima is een van de weinige die in gevangenschap gehouden werd. Jahangir, keizer van het islamitische Mogolrijk, had volgens ooggetuigen twee dodo’s in zijn menagerie. Eentje is er omstreeks 1625 door zijn hofschilder Ustad Mansur vereeuwigd. „Waarschijnlijk is dat de meest natuurgetrouwe weergave van de kleuren van zijn verenkleed”, zegt Hume.
Verder zou er nog een dodo naar Amsterdam zijn gebracht, die in 1626 door Adriaan van den Venne is geschilderd. En dan is er nog het vreemde verhaal van een Britse theoloog die in 1638 achterin een Londens winkeltje op een dodo stuit. Nieuwsgierigen mochten voor een penny een kijkje nemen.
De Japanse dodo is de vijfde en laatste dodo die in gevangenschap leefde. Het is überhaupt de laatste betrouwbaar waargenomen dodo. Dat is vuur voor op de discussie over het uitstervingsjaar van de dodo.
Dodo-onderzoekers zijn vanouds verdeeld in twee kampen, de ‘vroegen’ en de ‘laten’. Volgens de vroegen stierf de dodo in de jaren 30 of 40 van de zeventiende eeuw uit. De laten denken dat de vogel het langer uithield, tot in de jaren 60 of zelfs 80. „Vroege uitsterving lijkt hiermee uitgesloten”, zegt Hume nu.
Rest nog één vraag. Waarom hebben de Nederlanders niet twee dodo’s meegenomen, een mannetje en een vrouwtje? „Het idee kwam simpelweg niet bij hen op dat dieren konden uitsterven”, zegt Hume. „Wat is dat toch eeuwig zonde! Misschien was alles dan anders gelopen.”
Winters en Hume hopen dat de losse eindjes nog aan elkaar worden geknoopt. „Japanse historici hebben al contact met mij gezocht”, zegt Hume. „Zij denken dat er in de Japanse archieven misschien nog meer te vinden is over de dodo van Deshima.”