Het muziekleven is weliswaar diverser dan ooit, maar de pianotranscriptie lijkt definitief tot het verleden te behoren. Vóór het opnametijdperk was zij een gevierd middel om eerbetoon te brengen aan meesterwerken. Nu wordt het genre door haast geen componist meer als serieuze muziekvorm gewaardeerd.
Aan de overzettingscultuur van de 19de eeuw bracht Severin von Eckardstein een waardige hommage. Prachtig was de Parsifal-transcriptie van August Stradal (1860-1930), waarin de graalmuziek van onheilspellend commentaar wordt voorzien. Moritz Moszkowski (1854-1925) gaf in zijn Tristan-bewerking extra glans aan Isoldes Liebestod. De rode draad in Von Eckardsteins recital was ‘transcendentie’. Zoals in Wagners muziek verlossing en heiliging centraal staan, bezingt Liszt in zijn Twee Legendes de werken van heiligen. Von Eckardsteins grofmazige spel deed die inhoud soms tekort. Het enorme volume dat hij aan de vleugel ontlokte liet de klank juist doodslaan. Ook zijn frasering was weinig vrij. In Liszt kreeg de ‘materie’ meer aandacht dan de boodschap, en Beethovens visionaire 32 variaties op een eigen thema kwamen wat bedeesd tot klinken. Pas in Skrjabins Derde Pianosonate wist Von Eckardstein zich aan materiële grenzen te onttrekken.