Het hoge woord is eruit: het wordt 40 procent minder in 2030. In een ménage à trois, zoals hij het zelf noemde, met Energiecommissaris Günther Oettinger en Klimaatcommissaris Connie Hedegaard verdedigde Commissievoorzitter José Manuel Barroso de volgens hem grote ambities van het toekomstige Europese klimaatbeleid. Een boodschap moest duidelijk zijn: in deze driehoeksrelatie was het klimaat de winnaar.
Op Twitter meldde Connie Hedegaard (in de rol van het klimaat) haar zege met de opmerking: ‘We got it: 40% GHG and AT LEAST 27% RES as a BINDING EU TARGET :-)’. Oettinger erkende dat hij deze slag had verloren. Hij gaf toe dat hij liever had gezien dat de reductie slechts 35 procent was geweest.
Critici van de Brusselse plannen wekten bij Hedegaard ergernis op. Ze kon het niet laten een stevige sneer uit te delen naar de milieubeweging (waar ik zelf, wie weet, straks ook werkzaam zal zijn, zei ze er gauw bij) : als je aan de zijlijn staat, is het gemakkelijk om te roepen dat Europa had moeten kiezen voor een reductie van broeikasgassen met 55 procent in 2030 (ten opzichte van ijkjaar 1990).
Maar die critici hebben misschien wel een beetje gelijk. Op zichzelf is een reductie met 40 procent helemaal niet zo slecht, maar alleen als een ander probleem (namelijk het immense overschot aan emissierechten, waardoor de prijs voor de uitstoot van CO2 veel te laag blijft) nu eindelijk structureel zou zijn opgelost. Maar daar zijn ze in Brussel nog niet helemaal uit.
Het vreemdste onderdeel van het nieuwe klimaatbeleid betreft echter het tweede deel van Hedegaards tweet, over 27 procent duurzame energie. Een ‘binding EU-target’ noemt Hedegaard het. Dat wil zeggen dat op Europees niveau 27 procent van de energiemix (‘ten minste’, zei Hedegaard er steeds nadrukkelijk bij) duurzaam moet zijn in 2030. Dat is geen vrijblijvend getal, althans zo mogen we dat van de Europese Commissie niet zien. Maar omdat het voor individuele lidstaten geen juridisch bindende doelstelling is, is het de vraag wie aanspreekbaar is als die 27 procent niet wordt gehaald (de Commissie zelf vond eerder 30 procent minimaal).
Het is iets nieuws, zeiden de drie Commissieleden. En vervolgens worstelden ze alle drie met de uitleg van deze nieuwigheid. Dit zei Barroso erover:
The goal is at least 27% of energy consumption. It is a function of the 40% target, because we can’t reach the greenhouse gas target without a collective effort on renewables.
Having such a European Union renewables objective is also a very important signal to investors who need long-term certainty to make investments, and also a clear signal in terms of our security of supply.
However, we propose not to set national binding targets for renewables anymore, individually from Member State to Member State as we do now; because one lesson we have drawn from experience is that they risk the fragmentation of the internal market and do not allow us to reach the targets in the most cost effective way.
Here we will lead a bottom-up approach, leaving more flexibility to member states. They will work with us to make sure the national efforts add up to the European Union target.
Oettinger vond dat de Commissie ook rekening te houden had met landen die 90 procent van hun energie uit kolengestookte centrales halen (hij bedoelde Polen) of ongeveer driekwart uit kernenergie (Frankrijk).
Maar velen zagen de nieuwigheid niet als verfrissend (hier een interessante reactie). Zo reageerde energiemaatschappij Eneco met:
‘Als deze bindende doelstelling niet wordt omgezet naar bindende doelen of maatregelen voor lidstaten, dan zal dit kunnen leiden tot een onzeker (politieke) besluitvormingsproces dat jaren kan gaan duren. Het gevolg is dat er dan niet alleen investeringsonzekerheid ontstaat voor bedrijven richting 2030, maar het kan ook een negatieve doorwerking krijgen voor investeringen en werkgelegenheid gerelateerd aan de 2020 doelstelling van 14% duurzame energie in Nederland.’
Overigens moet daarbij worden gezegd dat die 14 procent, als we die al halen, niet is wat als bindende afspraak in de EU is vastgelegd (namelijk 20 procent in 2020). Dat dat moeilijk zou worden, wisten we al.
Toch, let op mijn woorden, zal deze trend zich voortzetten. Steeds vaker heet het dat klimaatbeleid alleen maar kan rekenen op steun als de maatregelen niet langer van bovenaf worden opgelegd en voldoende flexibel zijn.
Als zelfs Europa, de kampioen van de ‘juridisch bindende klimaatakkoorden’, nu al kiest voor ‘bottom-up’ wanneer ze er niet in slagen om stevige afspraken te maken, is het de vraag wat in 2015 het eindresultaat zal worden van de klimaattop in Parijs. Wordt dat een klimaatverdrag of, een term die tegenwoordig steeds vaker valt, een klimaatarrangement?