In het schemerdonker schilt de vrouw des huizes vast de aardappelen. Haar kind heeft zich aan haar rokken vastgeklemd. Moeder en dochter dragen beiden klompen en een hoofddoek, die vaalblauw is geworden van het vele wassen. Het is omstreeks 1903 in het Brabantse dorp Heeze, en de armoede straalt af van het schilderij dat de Haagse schilder Suze Robertson er maakte. Ernaast hangt al net zo’n somber portret van een kloeke boerin die een homp brood snijdt. Haar mouwen zijn opgestroopt, ze heeft kabels van onderarmen en handen als kolenschoppen.
In het Haagse museum Panorama Mesdag zijn ruim zestig schilderijen en tekeningen van Suze Robertson (1855-1922) bijeengebracht, en het eerste dat opvalt is hoezeer dit werk verwant is met het vroege oeuvre van Vincent van Gogh. Net als Van Gogh weet Robertson het zware boerenleven schitterend te vangen in modderige tinten en vette, zwierige kwaststreken.
Ze is misschien zelfs wel virtuozer dan Van Gogh in zijn Brabantse periode was, met zijn karikaturale Aardappeleters. De vrouwen van Robertson zijn mensen van vlees en bloed. Ze zijn gekromd door het harde werken, hun neuzen rood van de kou.
Maar hoe komt het dan, zo vraag je je af bij het zien van deze krachtige schilderijen, dat Van Gogh zo wereldberoemd is geworden, terwijl Robertson in de loop der jaren in de vergetelheid is geraakt? Is het omdat zij een vrouw was? Omdat zij weigerde vrouwelijke onderwerpen als poezen, stillevens en mooie jongedames te schilderen, zoals haar tijdgenoten Thérèse Schwarze en Henriette Knip wel deden? Zelf zei Robertson, in een interview met NRC in 1912, dat ze geen zin had om verkoopbaar werk te maken. „Hoe menigmaal heeft een kunsthandelaar mij niet gezegd: ‘Ja, als u wat mooier gezichten maakte, of als u schilderde zooals die en die… Maar ik schilderde geen lieve gezichies, hield mij buiten wisselende kunstbegrippen en andere invloeden – waardoor ik er dan ook massa’s tegen mij heb gehad.”
Het tekent de eigenwijze Robertson, die al op haar tweede haar moeder verloor en op een Wassenaarse kostschool werd opgevoed door de feministische pedagoge Elise van Calcar. Robertson was in 1874 een van de eerste vrouwelijke studenten aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten. Tijdens haar vervolgopleiding aan de Rotterdamse academie veroorzaakte ze een schandaal omdat ze toegang eiste tot de tekenlessen naar naaktmodel, die tot dan toe verboden waren voor vrouwen.
Ze trouwde met een schilder, Richard Bisschop, en omdat zij de succesvolste van de twee was, wierp zij zich op als kostwinner. Toen ze na de geboorte van haar enige dochter Saar ontdekte dat ze werk en moederschap moeilijk combineren kon, koos ze voor haar carrière. Saar werd toevertrouwd aan een pleeggezin.
Dat Robertson geen vrouw was om mee te spotten, blijkt wel uit de twee zelfportretten die in Panorama Mesdag hangen. Een beetje hooghartig kijkt ze ons aan. Ze draagt geen make-up of sierraden. Haar lange haren zijn opgestoken, waardoor haar gezicht iets mannelijks krijgt. Haar branie-achtige blik, de kin een tikkeltje omhoog geheven, doet denken aan de jonge zelfportretten van Rembrandt. Een stoer wijf, zouden we nu zeggen.
Een groot gemis op de tentoonstelling is achtergrondinformatie over de geëxposeerde werken. In de onlangs gerenoveerde rode zalen van Panorama Mesdag komen de schilderijen mooi tot hun recht, maar iedere context ontbreekt. Er hangen geen bordjes met jaartallen (Robertson dateerde haar werk niet) of bruikleengevers (alle schilderijen zijn afkomstig van de erven), er zijn geen zaalteksten, er is geen introductiefilm of catalogus. Behalve een geplastificeerde biografie liggen er alleen wat beduimelde A4-tjes met titels, waarmee de bezoeker langs de werken kan wandelen. Dat is echt niet meer van deze tijd.
Panorama Mesdag mag dan een klein particulier museum zijn dat het zonder structurele subsidie moet stellen, een groots kunstenaar als Suze Robertson verdient beter.