Er liep een kleine, stevige man langs het raam. Een Bulgaar, dacht ik, lukraak. Bulgaren en Roemenen mogen weliswaar nog niet vrij komen werken. Ze moeten wachten tot 1 januari, net als de Roemenen. Maar het zou best kunnen. Ik stelde me voor hoe hij, wachtende op de grote dag, in Sofia al wat had zitten surfen op de site van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Den Haag. Was er werk? Wat waren de regels?
Wij zijn een scopofiele samenleving: verslaafd aan kijken, gluren bij elkaar
Zo had hij ontdekt dat minister Asscher een ‘participatieverklaring’ voor hem had klaargelegd. En wat daar in stond! Iedereen was vrij om te denken wat hij wilde – eigenlijk net als thuis in Bulgarije. Maar daar hield het niet op. Solidariteit was een ‘kernwaarde’, gelijkheid ook. Tussen man en vrouw, homo en hetero, gelovige en ongelovige. Nou, dat gold dan vast ook voor Bulgaren. En hij werd uitgenodigd te ‘participeren’ in de samenleving. The Economist had vorige week een lofzang op de economische waarde van arbeidsmigratie, maar dit klonk nog beter. De minister gaf zelfs tips tegen uitbuiting. De Bulgaar was meteen afgereisd.
Het was al donker, maar bij ons waren de gordijnen nog niet dicht. De passerende Bulgaar kon de kerstboom zien. We twijfelen elk jaar. Zo’n gedoe. Doen we toch weer mee? Het antwoord is altijd ja. Zo zijn wij. Het is gezellig bij ons. Passanten horen niet naar binnen te kijken, maar in één steelse blik zie je al dat we de boel netjes op orde hebben. De pakjes liggen klaar, op tafel staat een familiemaal. De participatiesamenleving? Niets nieuws. We vragen een migrant niet meteen gastvrij aan tafel, maar in de kijkdoos van onze huiskamer kan hij zien hoe het er bij ons aan toegaat.
Als hij dat durft. Volgens de Franse etnoloog Thomas Beaufils zijn kijkdozen erg Nederlands. Elk kind op school maakt ze. Een schoenendoos met een gat erin, waarin we als ‘schepper naast god’ de baas zijn in een miniwereld. Dat leren ze in andere landen niet. In een artikel in Deshima, een in Straatsburg uitgegeven tijdschrift over ‘noordelijke culturen’, analyseert Beaufils wat dat zegt over Nederland. Hij spreekt van een ‘scopofiele’ samenleving: wij zijn verslaafd aan kijken. Aan gluren bij elkaar. De kijkdozen, de open ramen, Big Brother op tv – het Glazen Huis van Serious Request was ook een goed voorbeeld geweest – maar ook de Rijdende Rechter, en buurtpreventie op straat, en de obsessie met ‘transparantie’ in de politiek. Wat er te zien is valt vaak tegen. Groots en meeslepend is het niet. Onthullend intiem evenmin. Maar dat betekent niet dat Nederlanders niets te verbergen hebben, meent de Fransman. Ze willen laten zien dat ze de zaakjes op orde hebben. Ze willen acceptabel overkomen.
De participatieverklaring volgt de regels van de kijkdoos: kijk eens, zo willen wij gezien worden.
Ik moest aan de Haagse politiek denken. Kijkdoos past er beter bij dan het verwante maar versleten ‘kaasstolp’. Het Binnenhof lijkt er zelfs op, met zijn deurtjes naar Eerste en Tweede Kamer én het Torentje van de premier die er op uitkomen. Geen groots vertoon van macht, alles knus. In september stond er een kijkdoos op het plein voor het parlement. Stunt van een meubelbedrijf. Binnen zie je het verlangen naar overzichtelijkheid in bijna elk debat. De tevredenheid die neerdaalde toen het woonakkoord gered was en het pensioenakkoord gesloten. De zaakjes zijn op orde. Carola Schouten, financieel woordvoerder van de ChristenUnie en boegbeeld van het ‘meedoen aan het regeringsbeleid vanuit de oppositie’, bedankte in het laatste Kamerdebat voor Kerst de „collega’s van CDA en GroenLinks” omdat ze „actief hebben meegewerkt” aan het onderhandelen. Uiteindelijk waren ze „niet nodig”. De ‘collega’s’ van CDA en GroenLinks hadden evengoed alweer zin om mee te praten over nieuwe hervormingen. Op afstand zal de rest van Nederland het volgen, en ook volgend jaar als toornige goden over Kijkdoos Binnenhof zeggen dat het er niet groots is. Intussen hopen we dat ze er de zaakjes op orde krijgen.