verslaggever
Deze keer meent Jeroen van Merwijk het. Hij stopt. Er zijn nog kaarten is de laatste voorstelling van de cabaretier. „Het had een grap kunnen zijn, ja”, beaamt Van Merwijk, berucht om zijn cynische gevoel voor humor. „Ik heb al eens eerder mijn afscheid aangekondigd, toen maakte ik het programma Jeroen van Merwijk legt het nog een keer uit. Kwam ik het volgende seizoen met een comeback. Vond ik leuk.”
Het is niet dat het niet meer lukt. Van Merwijk (Bilthoven, 1955) is niet ‘op’, blijkt wel uit de jubelrecensies. Zaterdag werd hij in NRC geprezen als vlijmscherp, venijnig conferencier, wiens genie het felst gloeit in zijn liedjes. ‘Er zijn nog kaarten maakt blij als een kind – en dat kind roept: nog een keer!’
Waarom zou je dan stoppen? „Er komen gewoon te weinig mensen kijken”, zegt Van Merwijk in zijn Utrechtse benedenwoning. „Ik zag het al lang aankomen. In veel zalen willen ze me niet meer, omdat het niet uitverkocht raakt. Vaak speel ik maar één keer in de week, terwijl het schip daarvoor de hele week opgetuigd moet blijven. Je moet de routine behouden, dat kost veel energie. En dan hoor je ambtenaren klagen dat ze er door de crisis een paar procent op achteruit gaan. Ik ga er voor meer dan de helft op achteruit door de crisis.”
Voel je je miskend?
„Helemaal niet. Ik heb dertien theaterprogramma’s kunnen maken. Het is de loop der dingen. Ik heb dit 25 jaar mogen doen, dat is ook wel lang, weet je. Ik word zeer gewaardeerd door de mensen om wie het gaat. Mijn collega’s. En ook door veel mensen in het land.”
Hecht je meer waarde aan het oordeel van je collega’s dan aan dat van je publiek?
„Het is altijd leuk om de primus inter pares te zijn. Ik zeg niet dat ik dat ben, maar ik hoor wel bij de top, zo wordt dat gezien. Ik ga natuurlijk niet zitten schrijven met het idee: laten we nou eens een middelmatig programma maken, ik ga voor het beste. Ik heb altijd wel mooie dingen gemaakt, vind ik. Maar over het oordeel: alleen mensen die ook schrijven weten hoe moeilijk het is om te maken wat ik maak.”
Voel je je wel begrepen?
„Ik merk dat mensen steeds meer moeite hebben met het signaleren van ironie. En ze kunnen steeds minder hebben. Het leuke van cabaret is dat je dingen kunt zeggen die de mensen niet willen horen, terwijl je ze zo vertelt dat ze er toch om kunnen lachen. Er moet een kern van waarheid in zitten, anders heeft het geen zin.
„Cabaret zoals ik dat maak, een beetje jennen en sarren, dat zie je steeds minder. En je moet ook maar net een liedje kunnen schrijven. Er kwam een keer een jonge cabaretier naar me toe die zei: wat jij doet met die gitaar, dat zou ik niet willen. Ik zei: dat komt goed uit, want je zou het niet kunnen. Het is zó’n arrogante opmerking. Niet van mij, maar van hem. Als je liedjes kunt schrijven, dan schrijf je ze.”
Waarover gaat dit programma?
„Ik vertel over afscheid. Van een geliefde, van een dode, van mijn dit jaar overleden vriend en collega Maarten van Roozendaal. Als je 58 bent, ga je mensen verliezen. Daarnaast gaat het over afscheid van een manier van denken. We zorgen niet meer voor elkaar. Ik ben pas uit de Partij van de Arbeid gestapt, want als we zo doorgaan met participatiesamenleven hebben we geen VVD meer nodig. Ik speel een liedje waarin ik me afvraag hoe onze tijd later zou moeten heten: ‘Het graai’.
„Dit is mijn meest persoonlijke programma, denk ik. Het liedje ‘Niets is voor altijd’ vind ik het mooiste dat ik ooit heb gemaakt. Daarin sla ik een toon aan die ik nog niet eerder heb aangeslagen, met gedragen zinnen. Een mooi, mooi lied.”
Je speelt deze voorstelling tot half april, aan het einde van het jaar is er een reprise. En dan?
„Ik ga avonden organiseren in een galerie in Utrecht, Kuub, waar ik ook atelier zal houden. Met Diederik van Vleuten ga ik er naar-maar-waar-avondjes organiseren. We gaan het publiek eens lekker de waarheid vertellen. De meeste mensen hebben in hun leven niet bepaald iets avontuurlijks gedaan. Ze denken dat ze hun geld voor de poorten van hel hebben weggesleept. Nou, daar gaan we even een boekje over open doen, hoe wij dat zien. En ik ga meer schilderen.”
Je noemt jezelf in de eerste plaats schilder, daarna pas cabaretier. Hoe is de schilder Jeroen van Merwijk?
„Die is net zo’n ouwehoer als de cabaretier, en net zo veelzijdig. Ik kan maken wat ik wil. Ik ben opgeleid aan de Koninklijke Academie in Den Haag, een keiharde school waar je het ambacht leert. Ik kan de ene keer fotorealistisch werk maken, de andere keer abstract.”
Is er ooit een museum geweest dat een van je werken heeft aangekocht?
„Nee, het hangt allemaal bij particulieren. Dat is niet mijn probleem, maar het probleem van de musea.” Hij drukt zijn neus tegen een kunstwerk dat net is ingelijst. Een donkere man met een rij gouden tanden heeft het met een collega opgehangen.
„Kijk, dit heeft museale kwaliteit, vind ik.” Het is een zwart-wit drieluik, bijna vier meter breed. Met een kroontjespen heeft hij er zinnen van Lodewijk van Deyssel in geschreven, die alleen met een loep te lezen zijn. Hij heeft er maandenlang in zijn huis in Frankrijk aan gewerkt, zegt hij.
Wat zie je als je nalatenschap?
„Ik heb het Nederlandse lied een trap gegeven. Ik zit in een traditie van Hans Dorrestijn, Joop Visser en Drs. P. Ik heb een licht absurdistische toets aangebracht. Het is een mooie traditie, alleen jammer dat er zo weinig belangstelling voor is.” Dan berustend, na een korte stilte: „Ik heb mijn best gedaan.”
De voorstelling Er zijn nog kaarten van Jeroen van Merwijk is tot en met 15 april in de Nederlandse theaters.