Ik ben in Italië. Tot de kerst zit ik in het appartement van een vriend in Florence. Hij is bij zijn vriendin op bezoek in New York en ik zit met mijn boek. Of liever: met een pak papier dat mijn roman moet worden. Het vreemde van fictie is dat je iets wilt maken wat niet bestaat en waar niemand op zit te wachten, maar waarvan je desalniettemin gelooft dat het noodzakelijk is.
Hoe dan ook confronteert het schrijven van fictie je met het feit dat we het merendeel van de dag kleinigheden met elkaar delen, alsof de maaltijd die we nuttigen smakelijker wordt wanneer er iemand is die dat bevestigt, terwijl de gebeurtenissen in mijn boek voorlopig alleen in mijn hoofd en op papier bestaan. Soms is die eenzame investering in een waanwereld een beetje eng en dus houd ik Whatsappend contact met het thuisfront: Kijk! Tagliatelle al tartufo! Antwoord me vlug en ik weet dat ik besta in de veilig gedeelde werkelijkheid.
Bij aankomst was de vriend die in Florence studeert nog hier. Het was zonnig en de toeristen liepen zonder jas. Midden op de Ponte Vecchio houden de winkeltjes even halt voor het uitzicht op de Arno.
„Excuse me”. Een vrouw vroeg of ik een foto van haar wilde maken. Ze had een enorme camera, heel professioneel, maar ik hoefde alleen op het knopje te drukken. Ze stond voor het ansicht-uitzicht en spreidde haar armen, een kruising tussen Jippie joehoe en Jezus Christus. Ze poseerde snel, de schaamte van het moment voor de camera nam ze even voor lief omdat ze wist dat zo’n ‘spontane’ foto uiteindelijk veel likes oplevert.
We gingen een restaurant binnen waar in het halletje zo’n overweldigende truffelwalm hing, dat ik even dacht dat ze met truffel-aroma uit een flesje hadden gespoten. De wand van het restaurant hing vol beschilderde borden, veelal zelfportretten met viltstift en onleesbare handtekeningen – de krullen en lussen potsierlijk aangezet na een paar liter rode wijn. Op één van de borden stond ‘Lou Reed’. Kijk!, wezen we elkaar, Lou Reed is hier geweest. Aan de andere kant hing een bord met een vliegend tapijt erop, getekend door Aladdin. Toch was Lou Reed wat ons betreft écht in dit restaurant geweest.
De volgende ochtend werd ik wakker met een hardnekkige truffelsmaak in mijn mond, authentiek en net iets sjieker dan een knoflook-kegel. Met een beschaamd gesloten mond omhelsde ik de vriend op het station gedag.
’s Middags bezocht ik het museum, een vorm van cultureel verantwoord schrijf-ontwijkend-gedrag. Om zeker te weten dat het geen waandroom was, Whatsapp’te ik de billen van David door naar Nederland. Kijk!
De eerste die reageerde was mijn moeder: ‘Mjammie’.
Daar werd David nu niet direct smakelijker van.