We gingen naar de lichtjes, ook al had ik niet zo erg veel zin. Mijn vrouw komt uit de lichtstad Eindhoven en deed alsof ze het aan haar stand verplicht was. Nog maar kort geleden moest ik ook al mee naar Gloei, een Eindhovens lichtkunstfestival dat ze daar Glow noemen. „Wie Glow heeft gezien, moet ook naar het Amsterdam Light Festival”, vond ze. De logica ontging me. Moet je ook witte bonen eten als je de vorige dag bruine hebt gehad? Lijkt me slecht voor de spijsvertering. Maar er viel niet tegenop te redeneren, zonder de Amsterdamse lichtjes gingen we een gedoemd weekend tegemoet.
Door enkele huiselijke tegenslagen duurde het die avond een poos voordat we weg konden. Een virus verziekte het internetbankieren en een wasbak raakte hopeloos verstopt. Volgens mij moet je zulke signalen serieuzer nemen dan mijn vrouw deed – het zijn nauwelijks verhulde waarschuwingen van het noodlot: „Blijf thuis, er valt weinig goeds te verwachten.”
Helaas bleken we zo’n stok met een rubberen zuignap te bezitten waarmee het wasbakprobleem adequaat kon worden opgelost. „Je zou het een ontstopper kunnen noemen”, zei ik slim. „Precies, zo heet het ook”, zei mijn vrouw. Dat was de derde waarschuwing.
Toen konden we in de snijdende wind op pad. In mijn binnenzak had ik een ‘commerciële bijlage’ van Het Parool waarin burgemeester Van der Laan het lichtfestival aanprijst met de woorden: „Iedereen is welkom om zijn of haar inspiratie of verbeelding eruit te halen. Taal of afkomst doet er niet toe. Licht is uiteindelijk bijna voor iedereen zichtbaar.”
Toch was het opvallend donker toen ik bij het Jonas Daniël Meijerplein de plattegrond in Het Parool afzocht op het startpunt van de wandelroute, de zogeheten illuminade. Wel eens een krant geraadpleegd op een open plein waar de wind alles wil afnemen wat je bezit? Zelfs Het Parool, toch ooit een verzetskrant, was er niet tegen bestand.
Op intuïtie kozen we voor de nabijgelegen Mozes en Aäronkerk, die in een merkwaardige blauwe gloed gehuld was. „De donkere kant van Amsterdam”, stond in grote gekleurde letters op de gevel. Kon Van der Laan dat bedoeld hebben? We drongen moeizaam het gebouw binnen, waar we niet welkom waren omdat er een besloten bijeenkomst zou beginnen. We hadden er bovendien niets te zoeken, vertelde een receptionist, omdat dit het eindpunt van de route was.
Het werd er niet helemaal beter op na de aanschaf van een kaart plus vingerlampje voor twee euro bij de informatietent. Het lampje begaf het onmiddellijk. Ik voelde me toen al heel moe worden, maar ik vermande me. Op de tast vonden we het eerste lichtproject: de gevel van de Hermitage.
„Aardig, maar niet geweldig”, zei mijn vrouw. Het was een formulering die ze op de verdere lichtroute in allerlei varianten nog een aantal malen zou herhalen. Daar was op zichzelf niets tegen, vooral in Nederland heeft iedereen recht op een eigen mening, maar het was de toevoeging die mij steeds meer irriteerde: „Glow was beter.” Ik houd niet van provincialisme – juist als je er vandaan komt, moet je dat niet laten merken. Bovendien vond ik het unfair tegenover Van der Laan, die zo zijn best had gedaan op dat voorwoord in de krant.„Gloei was ook niet groots”, zei ik daarom.
„Wat is de slotsom?” vroeg ze toen we, wit uitgeslagen van de kou, huiswaarts keerden.
„Dat ik tot aan mijn dood volkomen uitgegloeid ben”, zei ik.