Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

Boeken

Wat Youp zegt is altijd leuk, wat Gordon zegt niet

Ophef over humor. Maxim Februari neemt de elite de maat die lacht om Youp van ’t Hek. Reinier Kist tikt hem op de vingers. Ilja Pfeijffer droogt Leon de Winter af

Een bulldozer aan het werk bij een kolenmijn in Kentucky. 40 procent van de uitstoot van CO2 in de VS komt door kolen. Het is de meest vervuilende energiebron.
Een bulldozer aan het werk bij een kolenmijn in Kentucky. 40 procent van de uitstoot van CO2 in de VS komt door kolen. Het is de meest vervuilende energiebron. Foto AFP

De Backstreet Boys waren in het land. Arme jongens, schreef een gerenommeerd satiricus in een deftige avondkrant. „Ooit stond een dampende meute krijsende jonge meiden hen overal in de wereld op te wachten en nu hangt er een handjevol schele Tenaladies uit de overgangsklasse voor hun hotel.” Nu heb ik geen gevoel voor humor, dus ik kan zoiets niet beoordelen. Maar ik heb me laten vertellen dat een dergelijke omschrijving door de kranten lezende elite wordt geapprecieerd als uitermate geestig. Heel anders dan de platte ongein van die volksjongen van een Gordon, die het waagt iemand op zijn Chinese afkomst aan te spreken. Lachen om Chinezen? Ordinair racisme van de commerciëlen. Lachen om vrouwen in de overgang? Beschaafd vermaak onder de betere kringen.

Vorige week legde Youp van ’t Hek dit verschil in humor nog eens flink uit in NRC Handelsblad. Hij was meermalen uitgenodigd te komen praten over de grenzen van de humor naar aanleiding van stomme grappen van „die geblondeerde reetridder” Gordon – maar hij had beleefd geweigerd. „Echte humor kent in mijn ogen geen grenzen, maar dan moet het wel humor zijn.” En dat is Gordons inbreng niet.

Aha. Nu snap ik eindelijk hoe het zit. Eigenlijk heel simpel. RTL: niet leuk. NRC: wel leuk. „Schele tena- ladies uit de overgangsklasse”: leuk, want Youp van ’t Hek. „Donker en nog dom ook”: niet leuk, want RTL-presentator Spijkerman. „Van mij mag het gezin dood”: leuk, want NRC. „Nummer 39 met rijst”: niet leuk, want RTL.

Handig, zulke morele vuistregels. Het is ook goed de simpele tweedeling in de maatschappij bevestigd te zien. Wij beschaafde krantenlezers hebben besloten dat Gordon niet mag wat wij zelf wel mogen. Want wij zijn allemaal van nature leuk en alles wat wij doen is vanzelf in orde. „Reetridder.” Zeg je het op RTL, dan is het schandelijk vulgair. Zet je het in de NRC, dan is het opeens vlijmscherpe satire. Alle journalisten van Nederland feliciteerden Van ’t Hek op Twitter dan ook van harte met deze briljante aanval op zanger Gordon. Reetridder! Kostelijk! Hoe verzint zo’n man het toch iedere keer weer!

Ja, ik weet het. Ik hobbel een week achter zulke gebeurtenissen aan. Voor mij zit er daarom niets anders op dan deze uitgekauwde onderwerpen te onderzoeken op hun diepere filosofische lagen en zo kwam ik laatst op het begrip ‘absolutisme’ uit. Als beschrijving voor een bepaald soort morele klassenjustitie begint dat me steeds beter te bevallen.

‘Absoluut’ is ‘losgemaakt’ en absolute macht is losgemaakte macht; losgemaakt van het recht en de moraal. Heb je absolute macht, dan gelden de regels niet voor jou, alleen voor anderen. Je hanteert wel degelijk normen en je bent moreel verontwaardigd over gedrag dat je waarneemt, maar je eigen gedrag wordt daardoor niet beïnvloed. Zelf ben je er te leuk voor. Te rijk. Te belangrijk. Onaantastbaar.

Je ziet het niet alleen bij bankiers. Je ziet het net zo goed bij cultuurdragers. Bij chirurgen die zichzelf als goden zien. Bij de provinciebestuurder die zojuist een ongewoon hoge straf kreeg opgelegd wegens corruptie, omdat hij volgens de rechtbank bij de behandeling van zijn zaak er geen blijk van had gegeven „het laakbare van zijn eigen gedrag in te zien”.

Je ziet het zelfs in de kunst. Mij schoot althans de term ‘absolute heersers’ te binnen toen ik las over literaire auteurs die hun werk niet vatbaar achten voor tegenspraak. Ze betrekken hun naaste in een roman en maken vervolgens bezwaar als die naaste reageert.

Omdat schrijvers me lieten weten dat zij zoiets nooit zouden doen, haalde ik een pamflet uit de archieven. In een zaak tegen een romanschrijver had de rechter zich uitgesproken ten gunste van zijn tegenpartij. Intieme feiten over de vrouw, „die duidelijk als de intieme partner van de auteur herkenbaar is”, waren terechtgekomen in een roman en zij maakte bezwaar. In het pamflet schreven auteurs van naam dat de rechter zich nooit een oordeel mag aanmatigen over een kunstwerk. De literatuur verdient beter, stond er, „dan door juridische zedenmeesters op de vingers gekeken en beknot te worden”.

Het is de absolute macht van de bovenlaag. De regels van het samenleven gelden voor iedereen, en we slaan vooral Gordon er van harte mee om de oren – alleen wij staan er boven. Wat wij doen, is humor. Kunst. En wat dat is, dat bepalen wij.