Om maar meteen met de deur in huis te vallen: De Idioot van Fjodor Dostojevski is een volslagen krankzinnig en slecht gecomponeerd boek. Daarom ook had ik er dertig jaar lang geen zin in. Een paar keer heb ik zelfs op het punt gestaan me aan te sluiten bij de anti-Dostojevskiclub van Karel van het Reve. Zo zeer was ik het met hem eens dat Dostojevski de keukenmeidenroman tot literatuur heeft verheven en dat de intriges van zijn boeken zo gruwelijk zijn. In zijn Geschiedenis van de Russische literatuur omschrijft Van het Reve die intriges terecht als ‘melodramatische verwikkelingen over erfenissen, geheimzinnige documenten, onwettige kinderen, geheime huwelijken, bedrog, misdaad – kortom dingen die in het leven van fatsoenlijke lieden niet of nauwelijks voorkomen.’
Het lezen van Arthur Langevelds nieuwe vertaling van De broers Karamazov, een paar jaar geleden, heeft me van dat lidmaatschap weerhouden. Want ook al kun je je in dit beroemde Dostojevski-boek rot ergeren aan de hoofdpersonen, die eerder als hysterische vertegenwoordigers van bepaalde ideeën zijn neergezet dan als echte mensen, toch ontkom je niet aan de indruk dat je met een grootse roman te maken hebt, die tal van andere beroemde schrijvers en denkers heeft geïnspireerd. En al snak je na alle geweld van de Karamazov-broeders naar wat relativering en humor, je wordt van begin tot eind meegesleept in een spannend verhaal, dat van een filosofische en morele boodschap (van de Grootinquisiteur) vergezeld gaat. Dat diezelfde Langeveld nu met een nieuwe vertaling van De idioot komt, heeft me verleid om me eindelijk eens op dat in 1868 verschenen, van veel autobiografische elementen wemelende boek te storten.
En ja hoor, ook in De idioot is het raak. Na het kalme begin, dat aan de poëtische en vooral helder schrijvende Ivan Toergenjev doet denken (een derdeklaswagon van de trein van Warschau naar Sint-Petersburg, eind november, dooiweer, vocht, mist), stap je meteen die bekende, chaotische en ontregelende Dostojevski-wereld binnen van schreeuwerige, lichtgestoorde generaals, hun moeilijke dochters en mislukte zoons, klaplopers, nietsnutten, oplichters, valseriken, brallerige studenten vermomd als linkse activisten.
Toch bleef ik, dankzij de speelse en soms briljante vertaling die Dostojevski’s magere stijl lijkt op te halen, doorlezen en liet ik me als een mak schaap zijn krankzinnige verhaal binnenslepen dat me regelmatig aan spannende soaps als Peyton Place (met de fatale Betty Anderson), Dallas (J.R.) of 24 (CTU-agent Jack Bauer) deed denken. Want wat een hijgerige emoties krijg je in De idioot opgediend. Tophijger Jack Bauer haalt het dan ook niet bij een gemiddeld Dostojevski-personage.
In plaats van het boek na honderd bladzijden, uitgeput door alle opgediende ellende, weg te leggen, wilde ik het in een ruk uitlezen, zo dwingend is Dostojevski’s proza. Wel had ik soms de neiging zijn uitvoerige maatschappelijke verhandelingen over te slaan, omdat ze het tempo doorbreken en door hun lengte het verhaal ophouden. Maar toen ik me met enige tegenzin ook hieraan waagde, raakte ik evenmin teleurgesteld, omdat juist die verhandelingen De idioot een actuele meerwaarde verlenen en je een goed inzicht geven in het archaïsche denken van hedendaagse conservatieve Russische leiders als Vladimir Poetin en zijn makkers. Het Rusland van nu, waarin volgens de staatsmedia alles dat naar het Westen riekt tot ondergang en verderf leidt, is bij Dostojevski al volop aanwezig. Als geen andere schrijver van zijn tijd laat hij zien hoezeer de Russische samenleving altijd al van dat Westen heeft verschild. Voor al die brave Nederlanders – politici, milieuactivisten en ondernemers – die menen dat Rusland een modern land is, zou De idioot verplichte kost moeten zijn.
Het verschil tussen die twee werelden merk je al meteen in die derdeklaswagon, waarin een 26-jarige straatarme reiziger zit die uit het buitenland komt: vorst Lev Nikolajevitsj Mysjkin – de blonde ‘titelheld’. Hij draagt een cape met capuchon en heeft slobkousen aan. In geen enkel opzicht lijkt hij op de stoere Rus die tegenover hem zit, de even oude, zwartharige en schatrijke Parfjon Semjonovitsj Rogozjin.
Je beseft meteen dat het de komende 660 bladzijden over de strijd tussen die twee zal gaan, tussen wit en zwart, tussen goed en kwaad, tussen het rationele en het hysterische, zoals in Peyton Place tussen Allison (blond, naïef en goed) en Betty (zwart en slecht) gebeurt.
Ook bij Dostojevski staan twee tegengestelde vrouwen centraal. Enerzijds is er Aglaja Jepantsjina, een mooi meisje dat de zuivere liefde vertegenwoordigt. Tegenover haar staat de bloedmooie Nastasja Filippovna Barasjkova, een gevallen vrouw, die jarenlang door haar adoptief vader, de grootgrondbezitter Afanasi Totski, seksueel is misbruikt. Totski, die toe is aan een serieus huwelijk, wil op een nette manier van haar af en probeert haar aan Rogozjin te slijten, die zich op zijn beurt het vuur uit de sloffen loopt om haar te krijgen en haar gunsten met honderdduizend roebel denkt te kunnen kopen.
En dan tovert Dostojevski de hysteriefactor uit zijn hoge hoed om zijn soap een spanning te geven, die hij tot het einde volhoudt: Nastasja Fillipovna wordt verliefd op vorst Mysjkin, de buitenstaander die als epilepticus vijf jaar in een psychiatrische inrichting in Zwitserland heeft gezeten en nu, berooid maar met een zuivere ziel, naar Rusland is teruggekeerd en daar als een messias neerdaalt. In alle opzichten is hij een Christusfiguur.
Anders dan hun omgeving beschouwt Mysjkin Nastasja Filippovna niet als een del, die van de ene bewonderaar naar de andere fladdert om die vervolgens in haar ondergang mee te sleuren, maar neemt haar voor wie ze is, een slachtoffer van haar jeugd, een vrouw die van niemand kan houden en zichzelf kapot wil maken. Hij heeft mededogen met haar en wil haar, als een echte messias, redden, door met haar te trouwen.
Op haar beurt ziet Nastasja Filippovna in Mysjkin de enige eerlijke mens in haar omgeving: ‘Voor mij is vorst Mysjkin de eerste mens in mijn hele leven aan wiens oprechte toewijding ik werkelijk geloof. Hij geloofde vanaf de eerste blik in mij, en ik in hem.’ Alle reden voor echte liefde dus.
Maar Dostojevski zou Dostojevski niet zijn als hij Nastasja Filippovna’s gedrag niet door haar destructiedrift zou hebben laten domineren. Na even een stabiel bestaan met de vorst te hebben overwogen en zelfs korte tijd met hem te hebben samengewoond, stort ze zich in de armen van de smachtende flierefluiter Rogozjin, die ziekelijk verliefd (ook dat is Dostojevski) op haar is. Ze besluit tot die stap omdat ze Mysjkin met zijn zuivere karakter niet kapot wil maken, en dat is natuurlijk mooi en nobel. Door zo’n wanhoopsdaad krijg je zelfs sympathie voor haar, zoals je dat in Peyton Place kreeg voor de verderfelijke Betty.
Nastasja Filippovna blijft echter van Mysjkin houden. En precies dat is iets wat de ziekelijk jaloerse Rogozjin niet kan hebben.
Naast de christelijke liefde – die van mededogen – voor Nastasja Filippovna ontwikkelt Mysjkin een sensuele liefde voor Aglaja, met wie hij besluit te trouwen. Maar Nastasja Filippovna kan het aan het eind niet laten de boel te verpesten, door in een briefwisseling met Aglaja haar liefde voor Mysjkin te bekennen en Aglaja’s liefde voor hem daarmee te ondermijnen. Voor wie wil weten hoe dit verder moet gaan, kan ik verklappen dat de afloop bloedig is.
Een mooie scène in deze overweldigende soaproman is het moment waarop Mysjkin aan het eind van het eerste deel van een ver familielid een fortuin erft en dankzij zijn rijkdom ineens bij iedereen geliefd is. In het vervolg beschouwt niemand hem meer als een schlemiel. Ook daarmee laat Dostojevski zien wie de werkelijke idioten zijn.
Vanaf het tweede deel wordt duidelijk dat Dostojevski soms niet meer wist hoe hij verder moest. Vandaar dat hij soms lange zijpaden inslaat. Zo laat hij Mysjkin over een moordenaar vertellen die onder het slaan van een kruis en een ‘vergeef me in Christus’ naam’ iemand de keel doorsnijdt. Pas aan het bloedige einde van de roman besef je dat die moord, begaan door een gelovige Christen, een functie heeft. Het is hetzelfde fundamentalisme, dat zo bij Dostojevski hoort.
Ook Mysjkins overpeinzingen over zijn epilepsie lijken zo’n functie te hebben. Zo staat er: ‘Op zulke ogenblikken, die de duur van een bliksemschicht hadden, vertienvoudigde het gevoel te leven, zich van zichzelf bewust te zijn welhaast. Geest en hart baadden in een ongewoon licht; alle opwinding, alle twijfels, alle onrust, dat alles in hem kwam tegelijk tot rust, ging over in een soort hoger evenwicht, vol heldere, harmonische vreugde en hoop, vol van inzicht in de laatste oorzaak.’ De zieke wordt hier neergezet als de wijze.
En dan stormt er ineens een groepje studenten het verhaal binnen, dat een deel van Mysjkins erfenis komt opeisen. De beschrijving van hun actie ettert maar door. Waarom? Waarschijnlijk om het verhaal een nieuwe wending te geven. Je ziet Dostojevski hier bijna dolen in zijn literaire labyrint.
Bijzonder in De idioot zijn de beschrijvingen van de ledigheid en onkunde van de passerende edelen, die als hoge ambtenaren het land moeten besturen. Ze stelen uit de staatskas, bedriegen elkaar en doen vooral niets wat op regeren lijkt. Dostojevski’s opmerking dat er in Rusland wel politici, generaals, bestuurders en ambtenaren in alle soorten en maten zijn, maar geen praktische mensen, lijkt een constante in de Russische geschiedenis, tot op de dag van vandaag. Hij heeft hier dan ook de eeuwigheid bij de oren gevat.
Als hij Mysjkin met veel dedain de liberalen van zijn tijd laat kritiseren, verschilt hij weinig van Poetin, die de huidige liberale oppositie als agenten van het Westen neerzet die uit zijn op Ruslands ondergang. Hier is Dostojevski als xenofobe slavofiel en aartsconservatief aan het woord.
Anders dan bij Tsjechov en Toergenjev mis ik bij Dostojevski altijd een gevoel voor humor en een vermogen tot relativeren. Zijn maximalistische personages en zijn extreme besef van de tragiek van het menselijk leven zijn daarentegen uniek in de Russische literatuur. De Idioot is er met al zijn tekortkomingen een prachtig voorbeeld van. Dat Langeveld het werk briljant heeft vertaald is alleen maar een extraatje om de kronkelwegen van Dostojevski’s getroebleerde brein beter te kunnen betreden. En dat alleen al is een prestatie op zichzelf.