Als er niet al een Partij voor de Dieren was geweest, dan had schrijfster, beeldend kunstenaar en filosofe Eva Meijer die zo kunnen oprichten. Eventueel samen met Charlotte Mutsaers, of met Patricia de Martelaere, als die nog had geleefd. Uit de twee romans die Meijer tot dusver schreef, spreekt een opvallende liefde voor en vereenzelviging met dieren – door haar ook wel ‘niet-menselijke dieren’ genoemd. Zoals ze het omgekeerd heeft over ‘mensen en andere dieren’.
In Het schuwste dier (2011), haar debuut, kwamen alleen al in het eerste, korte hoofdstuk dertien diersoorten ter sprake, zoals regenwormen, spreeuwen, vossen en koeien. Op het omslag stond een aandoenlijke profieltekening van een hond, met hangend hoofd, en een melancholieke oogopslag. Toch kreeg ik sterk de indruk dat met dat schuwste dier uit de titel geen dier maar een mens was bedoeld: de 17-jarige hoofdpersoon die, in korte, onderkoelde zinnen, rouwde om een overleden tante. Ze kon haar gevoelens met niemand delen, behalve soms een beetje met een hond.
Zo’n eenzelvige dame met rouwperikelen zien we ook weer in Dagpauwoog, Meijers tweede roman. Op het omslag opnieuw een hond, een bruine, die recht in de camera kijkt met zijn trouwe hondenblik. De hoofdpersoon is deze keer geen tiener, maar een gearriveerde kunstenares van rond de vijftig. Iris (achternaam: Dagpauwoog) is totaal van slag omdat haar vriend haar na een verhouding van vijftien jaar heeft ingeruild voor een ander. Het valt haar tegen van zichzelf dat ze zich over die verbroken verhouding maar niet heen kan zetten en dat er daardoor niets meer uit haar handen komt. ‘Ik was afwachtend geworden, een soort sukkel.’ Om de impasse te doorbreken verlaat ze de stad en verhuist ze, samen met hond Pol, naar een dorp aan de kust.
Daar laat ze zich al snel annexeren door buurman Marcel. Hij is een fanatieke dierenvriend die er alles aan doet om het welzijn van alles wat vliegt, knort, blaft, piept en kruipt te verbeteren. ‘Eerst droeg ik mijn leren schoenen nog omdat het me zonde leek om ze weg te gooien’, staat er droogjes, ‘maar Marcel bleef er fronsend naar kijken, dus borg ik ze op in een doos.’
Zo belandt ook Iris, op zoek naar een nieuw doel in haar leven, in de strenge, compromisloze wereld van het dierenactivisme. Marcel is niet alleen tegen de bio-industrie, maar tegen elk gebruik van dieren voor consumptie, kleding, experiment of vermaak. En hij is van mening dat daar, zonodig met geweld, tegen opgetreden mag worden, omdat de dieren zelf weerloos zijn en hun eigen zaak niet kunnen behartigen. ‘Mensen redden zich altijd wel’, meent hij.
Kort samengevat komt het hier op neer: Iris begint haar nieuwe leven met het beheren van een brave website over veganisme en eindigt met een rare kamikaze-actie. Tussendoor speelt zich, in heldere, levendige formuleringen, van alles af: een aarzelende liefdesgeschiedenis, mooie overpeinzingen over het leven van mens en dier, een reeks griezelige aanslagen op slagerijen, tragikomische gevangenis- en rechtbankperikelen. De gevangenistaferelen zijn trouwens nog wel het meest opmerkelijk omdat daaruit spreekt dat celgenoten, hoe verschillend hun achtergrond ook is, elkaar soms beter aanvoelen dan buurvrouwen die in alle vrijheid met elkaar omgaan.
Meijer maakt in Dagpauwoog aannemelijk dat mensen zich, in hun liefde voor die ene hond, tamme rat of poes kunnen laten meeslepen in een bevrijdingsdrift voor alle mogelijke dieren. En daarmee belanden ze dan soms weer in een uitzichtloze guerrilla-oorlog met de maatschappij. Iris heeft na het bezorgen van haar eerste bombrief in een Katwijkse slagerij nog het idee dat ze ‘de dieren’ helpt, hoewel die daar zelf geen weet van hebben. Maar op den duur wordt ze gesloopt door het besef dat haar bevrijdingsacties niet meer zijn dan een druppel op een gloeiende plaat. Zij moet niet alleen een paar slachtkoeien redden van een wisse dood, maar ook alle ‘kapot gepikte kippen op roosters, zeugen in ijzeren constructies, beagles met naalden in hun ogen, een leeuw in de hoek van een kale kooi.’ ’s Nachts wordt ze in nachtmerries bezocht door horden zielige dieren die ook allemaal door haar gered moeten worden. Maar daar is natuurlijk geen beginnen aan.
Je kunt je afvragen wat Eva Meijer wil uitdrukken met deze wonderlijke, maar ook nogal sfeervolle, en bij vlagen aangrijpende avonturenroman. Wil ze dat we vegetariër worden, of zelfs veganist? Moeten we supermarkten met plofkippen mijden, of is biologisch vlees eigenlijk ook al verdacht? Of kunnen we ons, met onze lieve hond, tamme rat of poes maar beter veilig in ons eigen hol terugtrekken? Ik denk dat we het allemaal weer zelf mogen uitzoeken. En dus ook of we bij de volgende verkiezingen wel of niet moeten gaan stemmen op de Partij voor de Dieren.