Marijke de Boer is zwervend zeebioloog. Haar onderzoeksuitrusting past in een rugzak: telelens, dictafoon, verrekijker, camera en een GPS-apparaat. Het enige dat ze niet zelf meedraagt, is een boot.
De Boer liftte voor haar onderzoek aan walvisachtigen bij onderzoeksinstituut IMARES mee met veerboten, ijsbrekers, vrachtschepen, toeristenboten, seismische onderzoeksschepen, trawlers en zeilboten. Ze voer vooral op de Atlantische Oceaan, van de Britse kust tot aan Suriname en Gabon. Op haar vele reizen telde ze duizenden walvissen en dolfijnen.
De Boer (1970) promoveerde vorige maand aan de Wageningen Universiteit op dit walvisonderzoek vanaf doodnormale schepen. Platforms of opportunity, noemt ze de schepen. In haar proefschrift beschrijft ze acht van haar onderzoeken. De Boer toonde bijvoorbeeld aan dat bijvangst door visserij een groot probleem is voor de gewone dolfijn in het Engelse Kanaal. Ze bestudeerde de invloed van de getijdencyclus op het voorkomen van grijze dolfijnen rond een eilandje in de Ierse Zee en ze is de eerste die ooit een albino snaveldolfijn beschreef.
Op zee telt, observeert en fotografeert de Boer walvissen en dolfijnen vanaf het dek. Aan land werkt ze de GPS-gegevens uit, en rekent ze koers, snelheid en positie van de gespotte walvissen en dolfijnen uit.
Waarom ging u liften?
„Met subsidies kwam ik niet ver. Je vraagt geld aan, wacht een tijd en krijgt vervolgens maar de helft toegewezen. Het onderzoek naar walvisachtigen is gewoon ontzettend duur. Een onderzoeksboot kost al gauw tienduizend euro per uur. Veel instituten en organisaties hebben daar geen geld voor.
„Toen heb ik besloten om mijn onderzoek in eigen hand te nemen. Het was eventjes wennen, maar inmiddels verdien ik mijn eigen brood met het verkopen van foto’s en inspectiewerk. Op seismische boten werk ik bijvoorbeeld als onafhankelijk inspecteur. Tussendoor kan ik walvissen tellen.”
Verzamelt u al liftend net zulke goede gegevens als op een onderzoeksschip?
„Liften is goedkoper, maar je hebt geen invloed op koers of snelheid. Je kunt niet vragen of een veerboot eventjes uitwijkt voor een groepje dolfijnen. Je bent afhankelijk van wat je vanaf de boot kan zien.
„Bij grote tellingen wordt een gebied met zig-zagtransecten opgedeeld. Zo weet je zeker dat je het hele gebied meeneemt in je telling, in plaats van alleen die plekken waar dolfijnen zitten. Maar als je meelift kan dat niet. Daar moet je dan voor corrigeren.”
Hoe regelt u de boten waarop u meevaart?
„Meestal trek ik de stoute schoenen aan en vraag ik gewoon of ik mee mag. Als ik een vergoeding moet betalen, probeer ik dat op een creatieve manier op te lossen. Veerboten of whale watching-bedrijven betaal ik bijvoorbeeld met foto’s die ik op de trip gemaakt heb. Die mogen ze dan voor hun eigen promotie gebruiken.”
Wordt u als lifter goed behandeld?
„Op die hele kleine boten met een zeskoppige bemanning, krijg je toch meestal de reactie van ‘haha, er gaat een vrouw mee aan boord.’ Dan sluiten die zeelui weddenschapjes af over wanneer ik zeeziek zal worden.”
Lachend: „Maar dan kennen ze deze vrouw nog niet. Zelfs op de kleinste trawlers heb ik me staande gehouden. Daarna word je wel met respect behandeld hoor, zeker als ze de foto’s zien.”
Zijn ze geïnteresseerd?
„Je merkt dat ze veel vragen hebben die ze niet aan elkaar kunnen stellen. Of orka’s in familiegroepen leven bijvoorbeeld. En je merkt dat dat enthousiasme voor walvissen ook onder hen leeft. Zelfs de stoerste stuurman raakt door het dolle heen als hij een orka ziet.
„Maar veel stuurmannen zien zelf echt niets hoor. Vaak kom ik aan boord en dan krijg ik te horen dat ze nooit walvissen of dolfijnen zien. Goh, je moet ook wel goed kijken denk ik dan.”
Hoe moet je dan kijken, als je een walvis wilt zien?
„Je moet de zee systematisch scannen en erg alert zijn op dingen die niet in het normale plaatje passen. Vogels die het water induiken bijvoorbeeld. Grote kans dat daaronder dolfijnen zitten. En soms zie je grote ringen in het water. Dan weet je dat er net een walvis is weggedoken. En je moet natuurlijk letten op spuitwolken. Die zie je soms van kilometers afstand. Sommige komen wel zeven meter hoog.”
Wat heeft u bijvoorbeeld al liftend ontdekt?
„We wisten nog maar weinig over dwergvinvissen (Balaenoptera acutorostrata) in de Noordzee. Ze waren alleen nog maar in de zomermaanden gezien, bij grote tellingen die maar eens in de tien jaar plaatsvinden.
„In de lente van 2007 ging ik met een bevoorradingsschip mee naar de Doggersbank, een ondiepe zandbank in de Noordzee. In mei doken daar plots dwergvinvissen op. Ze waren duidelijk aan het foerageren. Niet veel later kwamen er Deense vissers aangevaren, die zaten achter zandspiering aan. Die staat ook hoog op het menu van de dwergvinvis. De Doggersbank lijkt dus een belangrijk voedselgebied voor de dwergvinvis.”
Maar u heeft toch niet alleen vanaf schepen onderzoek gedaan?
„Klopt. Ik heb ook vanaf Bardsey, een eilandje in de Ierse Zee, dolfijnen geteld. Dat deed ik zeven zomers lang. Op Bardsey woont maar één familie, er is geen douche en geen toilet. ‘s Avonds ging de gaslamp aan en speelden we een spelletje kaart.
„Wat ik daar zag, was dat de getijden belangrijk zijn voor grijze dolfijnen (Grampus griseus) en bruinvissen (Phocoena phocoena). Waarschijnlijk zorgen getijdenstromen ervoor dat er in bepaalde waterlagen plankton op een kluitje terecht komt. Dat trekt vis aan, en daar gaan de bruinvissen vervolgens zitten. Dat is belangrijke informatie. Het plaatsen van getijdencentrales kan bijvoorbeeld een grote impact op deze kustpopulaties hebben.”
En wat is het bijzonderste dat u hebt gezien?
„Dat was een witte snaveldolfijn (Steno bredanensis) bij Gabon. Het was nog een jong kalfje, net geen volledige albino. Hij had een klein, donker vlekje op zijn kop. Na bijna twintig jaar onderzoek op zee was dit de eerste albino die ik zag. Ik ken niet veel wetenschappers die dat geluk hebben gehad. Vaak krijg ik van collega’s te horen: ‘ik wacht ook nog steeds op mijn eerste’.”
Altijd maar varen en tellen, gaat dat niet vervelen?
“Het tellen zelf blijft leuk, en het foto’s maken ook, maar als ik verder niets met al die gegevens zou doen zou ik mezelf ’s avonds in de spiegel niet durven aankijken. In mijn hoofd ben ik altijd bezig met een vraag of een nieuwe theorie. Wat dat betreft ben ik een echte bioloog.”