Begint de studie architectuur met een blokkendoos? Je zou het bijna denken bij het zien ‘De Rotterdam’, de onlangs opgeleverde kolos op de Kop van Zuid, naar ontwerp van Rem Koolhaas. Hij combineerde drie torens, stapelingen van verticale rechthoeken, met het verontrustende detail dat die rechthoeken maar gedeeltelijk op elkaar staan.
Precies dat stapelen en balanceren vond de Rotterdamse fotograaf Ruud Sies (1957) als kind al fascinerend. Daarin stond hij als kleuter niet alleen, maar hij viel wel meteen voor het ontwerp van ‘De Rotterdam’, omdat ‘de opgestapelde blokjes van Rem esthetisch vanuit ieder perspectief overeind blijven.’ Vandaar dat hij nu op de proppen komt met een fijn fotoboek dat in vier hoofdstukken de vier bouwjaren documenteert – en dat doet denken aan de energie van de naoorlogse Wederopbouw.
Sies heeft een legendarische voorganger, de Amerikaan Lewis Hine (1874-1940). Bijna een eeuw geleden portretteerde hij de stoere constructiewerkers die als acrobaten in het wolkendek boven New York de laatste hand legden aan het Empire State Building. Grappig, want dat gebouw ligt niet ver weg van de plek waar de emigranten aanmeerden die vanaf de pier van de Holland Amerika Lijn, om de hoek van ‘De Rotterdam’, Nederland vaarwel hadden gezwaaid.
Het fotoboek van Sies is een schitterende mix van de dynamiek van aandachtige vaklieden en groot materieel, van abstracte betonnen velden en gigantische draagconstructies, van skylines en weidse rivierpanorama’s. Vergeet die spreekwoordelijke Rotterdamse werklust – ‘niet lullen maar poetsen’ –, want het zware werk is gedaan door bouwers van zeven nationaliteiten. Deze heren staan achterin het boek vrolijk geportretteerd, compleet met bier en speenvarken. Eerder kwamen we ze op foto’s al tegen in de modderpoelen van de bouwput, bij het beton vlechten, het sjouw- en meetwerk, het sjorren aan Joost mag weten wat. Sies zag ze gevangen in stalen kooien, kruipend op linke richels, in de weer met draden, takels en hamers. En tussen de bedrijven door viel hem een stilleven op van moeren en tangen, of een hijs in de mist.
Een bouwput is een dankbaar onderwerp zult u denken, met misschien wel in het achterhoofd de foto’s van Cas Oorthuys. Hoogte en diepte, constructivistische close-ups, Bauhaus-schaduwwerk en choreografische lichaamstaal – de beelden liggen voor het oprapen. U heeft gelijk, want de heipalen zijn nog maar net de grond in of onder Sies’ voeten strekt zich een steppe uit die volledig is toegedekt met kolossale, onontwarbare bundels van buizen en leidingen, als een samenraapsel van alle metroplattegronden ter wereld. Een paar maanden later legt Sies in de sneeuw het vuurwerk van een lasser vast, en verderop in het boek seinen bouwvakkers instructies naar elkaar met geheimzinnige handgebaren. Met het klimmen der jaren zien we hoe de buitenmuren oprijzen, de kranen verdwijnen, hoe het Rotterdamse stadhuis en het nabije Hotel New York Madurodamse formaten krijgen, en hoe de Maas in de diepte een stroompje wordt.
Inmiddels zijn veel cijfers gepubliceerd over ‘De Rotterdam’ – oppervlak van een voetbalveld, ruim 7.500 grote en kleine ruimtes, 670 parkeerplekken, 285 hotelkamers, en werkplekken voor circa 2.500 ambtenaren. Maar Marcel Möring, die een meanderend essay voor het boek schreef, houdt zich daar verre van. Hij ging terug naar de oorsprong van alle hoogbouw: de bijbelse Toren van Babel die naar zijn zeggen niet als blijk van hoogmoed naar de hemel reikte, ‘maar gebouwd werd uit een diepgewortelde argwaan jegens stedelijke ambitie’ en uit angst dat de aarde zoals in Noachs tijd opnieuw overspoeld zou worden. Via onder meer Kaïn en Abel, het prehistorische nomadenbestaan en de Bijlmer komt hij uit bij de ‘verticale wijk’ van Koolhaas, die ‘architecturaal humanisme plaatst tegenover de totalitaire ratio van Le Corbusier.’ Dit gebouw ‘zegt dat het voorbij mag zijn met de Rotterdamse neiging om borstklopperige hoogbouw te plegen vanuit een immer knagend second-city-syndroom.’ In zijn slotzin stelt hij voor om Koolhaas te vragen ‘om een grote, samenhangende visie op de stad’. En daar houd je gezien diens XXL-ontwerpen dan weer je hart bij vast.
Het fotoboek zelf is overigens geen ode aan Koolhaas, maar een neerslag van Sies’ verwondering en vakmanschap, en een schitterende, empathische hommage aan hen die de klus écht klaarden. Als kijker krijg je de illusie ‘ik stond erbij, ik keek ernaar en neem mijn pet af’. En daar was het Sies vast om te doen.