redacteur film
Wat krijg je als je een elf en een dwerg kruist? Een dwelf? Een erg? De vraag dringt zich op als boself Tauriel pardoes valt voor de knappe dwerg Kili. Kwestie van sterrenstof: blikken kruisen en blijven hangen, pupillen verwijden zich en poef – eeuwige liefde.
In Midden-Aarde zijn emoties groots en onherroepelijk. Zoals alles in The Desolation of Smaug, het tweede deel van Peter Jacksons filmtrilogie naar Tolkiens jongensboek The Hobbit. Daar is de natuur subliem, architectuur overweldigend, actie ademloos, daar wordt elke opmerking met een zoom of zwiep van de camera van uitroeptekens voorzien. Dit deel brengt dertien dwergen van Thorin Eikenschild naar hun ‘rijk onder de berg’ Erebor, waar de sluwe, ijdele draak Smaug als Dagobert Duck over bergen dwergengoud waakt. Hobbit Bilbo ontdekt dat zijn onzichtbaarheidsring schaduwkanten heeft. Tovenaar Gandalf beleeft een avontuur in de ruïne van Dol Guldur, waar „iets in de schaduw beweegt, iets onzichtbaars”.
Anders dan deel één, dat pas aan het eind vaart kreeg, is The Desolation of Smaug direct op stoom. Azog, Bolg en een onuitputtelijke voorraad andere orks en wargs jagen op de reizigers, dus wordt het 2 uur en 41 minuten holderdebolder langs reuzenbeer en superspin, in de kerker van de elfenkoning Thranduil en op de daken van een Hanzestadje. Hoogtepunt is een potje dwerg-rafting over watervallen met vechtende orken en elfen op beide oevers. Daar bewijst Peter Jackson weer dat hij de allerbeste is in de choreografie van ‘set pieces’: het hart van elke spektakelfilm.
Vliegend padvinderszakmes
Toch mist er iets: de dwingende ernst die bij de eerdere Lord of the Rings-trilogie de majestueuze natuur, epische veldslagen, archaïsche taal en hoogstaande gevoelens completeerde. The Hobbit is en blijft een vrolijk kampeeravontuur: als de apocalyps zich plots toch aankondigt met een orkenleger dat op zijn Leni Riefenstahls uitmarcheert, voelt dat als geforceerd toepassen van de beproefde Lord of the Rings-formule. Zoals veel daarop teruggrijpt: het rennen over Nieuw-Zeelandse prairie en bergkam, Gandalf die zich afsplitst voor een magische strijd, de atletische boself Legolas met zijn babyhuidje. Zelfs de brandende vagina Sauron is weer van de partij.
Een feest der herkenning dus. Maar zonder eigen hart. Toch jammer dat Guillermo del Toro, die jaren aan The Hobbit werkte, het veld moest ruimen voor Peter Jackson. Die kieperde Del Toro’s barokke plannen weg en keerde terug naar het Eftelingrealisme van zijn Lord of the Rings. Zo schetste Del Toro de draak Smaug als een vliegend padvinderszakmes; bij Jackson is hij de vertrouwde draak van de sprookjesboeken en van Disney, maar dan veel groter. Met de lijzige dictie van Benedict Cumberbatch, die nog dreiging in een boodschappenlijstje kan leggen, is Smaug een imponerende, maar al te praatgrage verschijning. Zoveel dreigen en slopen, en dan toch nalaten een dwerg te roosteren.
Ademloze actie dus weer, op een gargantueske schaal. Maar zo goed als die eerste keer wordt het nooit meer.