Dit is een party, en wat voor een. In de bioscoop voelen we de hitte, van de Romeinse zomernacht en van honderden lijven, mannen dampend in hun maatpakken, vrouwen zwetend ondanks hun jurken, dure lapjes van niets. Feesten als dit woeden in Rome elke nacht, dat is duidelijk. Maar hier wordt de verjaardag gevierd van Jep Gambardella, brandpunt van de film La grande bellezza. 65 is hij geworden en centrum van de Romeinse beau monde die collectief van hem geniet, ook al is hij een geborneerde hufter. Nee, omdát hij die hufter is, een hufter voor al uw bruiloften en partijen, inclusief uw uitvaarten. Auguri Jep! Auguri Roma! – de beste wensen voor hem, en voor Rome dat van hem mag genieten.
Het eerste wat we van Jep Gambardella zien, is zijn grijns – opgekrulde mondhoeken en twinkelende ogen tussen diepe rimpels in een rubberen huid. Een aangeboren clownskop. Toni Servillo speelt Jep: de beste acteur van de hedendaagse Italiaanse cinema. Alleen hij kan met een en dezelfde glimlach zowel genot als weerzin neerzetten en in één moeite door onze onvoorwaardelijke sympathie wekken.
’s Nachts gaat Jep Gambardella uit. Overdag is hij cultureel verslaggever van een voorname Romeinse krant. Hij wordt gevierd door zijn hoofdredacteur, een vrouw met dwerggroei in fabuleuze designerkleding en gevreesd door moderne kunstenaars, wier blabla hij genadeloos affakkelt – we zien hem bijvoorbeeld afrekenen met een, duidelijk op Marina Abramovic geïnspireerde, kunstenares die zichzelf te belangrijk vindt om vragen te beantwoorden. Ze laat zich uitlokken tot een poging om hem te intimideren. Uiteraard wordt dat de kern van Jeps artikel en iedereen zal het lezen.
La grande bellezza is een huzarenstuk in het gestaag groeiende oeuvre van Paolo Sorrentino. Met films als Il divo sleurde hij zijn publiek mee in een eigen wereld waar hij bepaalt wat kan en wat niet. En met La grande bellezza doet hij dat meer dan ooit, in een verhaal dat gebeurtenissen en impressies onderling verbindt door een journalist die er zelf deel van uitmaakt. De film is een tour door een chic Romeins milieu, bevolkt door de middelbare mensen uit de generatie van ’68. De linkse rebellen van toen maakten carrière in een tijd dat het Italië voor de wind ging en zijn superrijk geworden. Eens routineus activistisch, zijn ze nu even routineus zeer welgesteld. Toen waren ze leeghoofdig, nu zijn ze dat nog altijd. Alleen protesteren ze niet meer, ze vegeteren. Ze zitten gevangen in een vicieuze cirkel van uitgaan en gezien worden; uitgaan en hun sociale positie bewaken; uitgaan en zich verdoven met seks, drank en cocaïne.
Buitenissige mensentypen
De associatie lag klaar: dit is Sorrentino’s Rome, zoals Italië’s oerfilm La dolce vita in 1960 Fellini’s Rome was. De decadentie, de zelfgenoegzaamheid, de nachtelijke jacht op vertier, ze zitten in beide films, net als de gedegenereerde katholieke autoriteiten en de scènetjes met fladderende nonnen op eindeloze trappen. Verder figureren in La grande bellezza buitenissige mensentypen, waarvan Fellini zou watertanden.
Jep Gambardella is een journalist in de Romeinse high society, je kunt inderdaad in hem een sadder and wiser versie zien van Marcello (gespeeld door Marcello Mastroianni) in La dolce vita. Maar er zijn ook verschillen. Zo lijkt Rome Marcello met stomheid te slaan, terwijl het Sorrentino’s Jep onophoudelijk uitdaagt tot commentaar. Hij kwam naar Rome, vertelt hij, om „de koning van het nachtleven” te worden: „Ik wilde niet alleen naar al die feesten toe, ik wilde de macht om ze te laten mislukken.”
Inderdaad, Sorrentino citeert regelmatig beelden uit La dolce vita in La grande bellezza, als eerbetoon aan de maestro die de beau monde van Rome vóór hem verfilmde. Maar we missen de kroonjuwelen van La dolce vita. Waar is de pendant van de figuur van Anita Ekberg? Waar Marcello’s hartverscheurende echtgenote? En hoe kan er een verwijzing ontbreken naar de legendarische scène van Marcello en Anita in de Trevifontijn? Ja, Gambardella lijkt zo’n beetje op Mastroianni, vooral met die zware bril – alleen zit die bril in Otto e mezzo (8 ½), niet in La dolce vita.
Wat nou als Sorrentino hetzelfde onderwerp tackelt, in adoratie van hetzelfde Rome, maar helemaal geen variatie op La dolce vita maakte? Wat ligt er dan aan de basis van deze indrukwekkende film?
La grande bellezza geeft zelf het antwoord. Gefascineerd door de escapades van de jeunesse dorée die niet wil weten dat zij allang vieillesse dorée is, zie ik voorbij aan het enige rustpunt in de film: de scènetjes in de keuken, de gesprekjes van Jep met zijn Filippijnse huishoudster. Een eenvoudige vrouw die gebroken Italiaans spreekt, maar zijn mindere is ze niet. Ze staat buiten zijn leven en is zijn alles. Jep en zijn huishoudster houden van elkaar, niet als minnaars, maar als buitenstaanders in elkaars leven.
De associatie is er plotseling. Jep is geen variatie op Marcello, maar op Marcel. Kijk maar naar zijn huishoudster, dan herken je Celeste Albaret, de befaamd geworden huishoudster van Marcel Proust, beschermengel en vertrouweling van haar meneer. Altijd wachtend in zijn keuken tot hij haar roept. De enige mens van wier genegenheid hij opaan kon.
Mondain milieu
La grande bellezza herinnert regelmatig aan La dolce vita. Maar de bron is Prousts romancyclus À la recherche du temps perdu. In die boeken wordt een vergelijkbare haute-volée gefileerd, met net zulke observaties, analyses, details, door een ik-persoon die niet ophoudt met vertellen. En ook die mensen klampen zich aan elkaar vast in een typisch grootsteeds mondain milieu dat buitenstaanders niet kan velen en insiders geen ademruimte gunt.
Sorrentino houdt zijn bron niet voor zichzelf. Al direct op Jeps verjaardagsfeest heet Proust iemands „favoriete schrijver”. En halverwege de film klinkt de verzuchting: „Als ik Proust niet eens serieus zou nemen, wie dan wel?”
Iedereen in deze film is op zoek naar de verloren tijd, op dinnerparty’s, in restaurants, op vernissages en andere sociale gelegenheden. En altijd komt men exclusief elkaar tegen. Deze mensen feesten vooral om te vergeten wie ze geworden zijn. Maar Jep, net als Marcel enthousiast onderdeel van de wereld waar hij verslag van doet, zegt het unverfroren: „Al die ijdelheid, al dat ik ik ik. (…) Het enige wat we nog kunnen doen, is elkaar in de ogen kijken, elkaar gezelschap houden, grapjes over elkaar maken. Is het niet?”
Gambardella is onversneden Proustiaans in zijn uitspraak dat hij „het allermeeste’’ houdt van „de geur van de huizen van oude mensen”. Hij vervolgt: „Ik was voorbestemd voor gevoeligheid” en concludeert: „Ik was voorbestemd om schrijver te worden.” En dat wordt hij. Aan het slot van de film ontrolt zich een laatste feest. Hij spreekt ons direct aan: „Kijk naar deze mensen, dit grof wild, dit is mijn leven. Kun je daar een boek over schrijven?” Ja, dat kan. Je kunt er ook een film over maken. Deze film: La grande bellezza.
Maar Jep is alweer op de dansvloer. Hij gaat voorop in de polonaise.