Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

Wetenschap

Tien miljard planeten lijken misschien op de aarde

Redacteur wetenschap

In het Melkwegstelsel wemelt het van de planeten die op de aarde lijken. Dat schreven Amerikaanse astronomen gisteren in de Proceedings of the National Academy of Sciences. De drie astronomen, onder wie de beroemde planetenjager Geoffrey Marcy, analyseerden de meetgegevens die NASA’s ruimtesonde Kepler tussen 2009 en begin 2013 verzamelde. Het Melkwegstelsel bevat tegen de 10 miljard kandidaten voor een ‘tweeling aarde’, zo schat Marcy op basis van die steekproef.

Een reuze verrassing is dat niet. Eerdere waarnemingen wezen al uit dat er planeten draaien rond vele grote en kleine sterren. En hoewel de grote Jupiterachtige exoplaneten (ofwel: planeten bij een andere ster dan de zon) het eerst in het oog springen, was duidelijk dat ook exoplaneten met het formaat van de aarde talrijk zijn. Maar: de huidige schatting is de meest precieze tot dusver.

Marcy en collega’s bestudeerden een subset van 42.000 sterren zoals de zon, die door de Kepler-ruimtesonde in kaart werden gebracht. In totaal mat de sonde de lichtsterkte van 150.000 sterren in de sterrenbeelden Lier en Zwaan. Beter: de Kepler speurde naar kleine dipjes daarin die ontstaan als een planeet voor de ster langs beweegt.

Een jaar duurt er 200 tot 400 dagen

De conclusie van Marcy en collega’s: ruwweg een op de vijf (22 procent) van de zon-achtige sterren gaat vergezeld van een relatief kleine planeet (1 tot 2 keer zo groot als de aarde) met een omlooptijd van 200 tot 400 dagen en op zo’n afstand dat het er niet te koud of te warm is. Anders gezegd: de temperaturen en de hoeveelheid licht staan er leven toe.

Maar dat betekent niet dat op al deze planeten ook echt leven kan ontstaan of ontstaan is. Het valt nu bijvoorbeeld nog niet uit te maken of het vooral om rotsachtige planeten gaat (wat astronomen vermoeden), of ook om ijsklompen of gasbollen. Ook hangt aan de schatting een onzekerheid van 8 procent. Het zou dus kunnen dat 14 procent (1 op 7) of 30 procent (bijna 1 op 3) van deze sterren een aarde-achtige gezel heeft. Die onzekerheid is wat groter dan gehoopt doordat de Kepler-sonde het dit voorjaar voortijdig begaf.

Maar bovenal: het is onbekend hoe uitzonderlijk of voor de hand liggend het ontstaan van leven is. Sommige wetenschappers redeneren zoals de natuurwetenschapper Christiaan Huygens die in 1698 zijn boek Cosmotheoros over het heelal (de ‘Wereld’) besloot met de woorden: „Welk een wonderbaarlijke, welk een verbazende grootte en heerlijkheid van de Wereld moet men dan met het verstand bezeffen! Zoo vele Zonnen, zoo vele Aardklooten, en een yder van haar met zoo vele Kruiden, Boomen, Dieren, met zoo vele Zeen en Bergen vercierd! Een verwondering, die nog zal vergroot worden, indien iemand in overweging neemt het gene wy van den afstand en de menigte der Vaste Starren gezegt hebben.”

Andere wetenschappers denken juist dat de kans miniem is dat zich ook op andere planeten leven ontwikkeld zal hebben, of dat zal kunnen doen.

Toch, de Melkweg die er ’s avonds zo koud en onherbergzaam uitziet, heeft door de nieuwe schatting een vriendelijker aanblik gekregen. Wie weet wie er elders nog tobben, liefhebben, spelen en naar de sterren kijken...

Nog iets: de dichtstbijzijnde kandidaat bevindt zich vermoedelijk al op 12 lichtjaar van de aarde, op kosmische schaal om de hoek. Met gericht onderzoek moeten we dus meer te weten kunnen komen.