Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Cultuur

Ik misbruikte kinderen en iedereen mag het weten

Nederland maakt steeds vaker het adres van pedofielen bekend. Jean op den Kamp nam de vlucht naar voren en informeerde zijn buren. Hij hoopte dat ze hem zouden accepteren, maar sommigen willen liever dat hij niet bestaat.

Jean op den Kamp bracht drie jaar kranten rond toen hij besloot een brief te schrijven. ‘Uw krantenbezorger’, schreef hij, ‘is veroordeeld voor ontucht met minderjarigen.’ Hij stopte de brief in de bus bij alle 375 adressen waar hij die ochtend de krant langs bracht.

De dagen ervoor had Op den Kamp het al aan zijn naaste buren verteld.

Zijn moeder was bang. ‘Jean, zou je dat nou wel doen? Straks vliegen de stenen door het raam.’ Op den Kamp (54) had niet geluisterd. „Ik vond”, zegt hij, „dat mijn buren moesten weten wie ik was.”

Reclassering Nederland maakt steeds vaker woonadressen van pedoseksuelen bekend aan buurtbewoners. Volgens directeur Sjef van Gennip zorgt transparantie ervoor dat een pedoseksueel sneller wordt geaccepteerd in een buurt.

Jaarlijks begeleidt Reclassering Nederland zo’n driehonderd ex-gevangen die zijn veroordeeld voor een zedendelict met kinderen of voor bezit van kinderporno. In een toenemend aantal zaken veroorzaakt de huisvesting van zo iemand reuring in een buurt. „In zulke gevallen moet je niet geheimzinnig doen, maar omwonenden gewoon vertellen met wie ze te maken hebben en op welke manier toezicht wordt gehouden”, zegt Van Gennip. Volgens hem blijkt dat de aanpak werkt. „Zodra bewoners duidelijkheid krijgen, zie je dat de rust wederkeert.”

Het is stil op straat. Je kunt hier rustig vijf minuten op de stoep staan zonder dat iemand langskomt. Uit privacyoverwegingen blijft de woonplaats van Jean op den Kamp onvermeld. De meeste huizen zijn vrijstaande eengezinswoningen, met betegelde voortuintjes en een ruime oprijlaan. Aan weerszijden staan dunne boompjes en strak geknipte heggen, om de huizen af te scheiden van de buren.

Voor het raam zit Op den Kamp op een roodbruin fluwelen stoel, met bergschoenen aan en een blauw geblokte houthakkersblouse. Op een bijzettafel heeft zijn moeder twee kopjes thee en een stuk gebak neergezet. Die zijn daar zojuist door zijn moeder neergezet. Moeder pakt haar borduurwerk en vertrekt naar boven.

Dan begint Op den Kamp te vertellen. Over hoe eng hij het vond om zijn buren in te lichten over zijn verleden. Dat hij zich nachtenlang had afgevraagd hoe ze zouden reageren. Zouden ze met spandoeken voor de deur komen staan? Hem doen laten verhuizen? Stond hem hetzelfde lot te wachten als Marthijn Uittenbogaard, de voorman van de voormalige pedofielenvereniging Martijn, die regelmatig mikpunt is van bedreigingen?

Maar zijn omgeving reageerde juist héél positief toen hij zijn geheim verklapte. Dat ging zo. Op den Kamp zei tegen een buur dat hij in het verleden heeft vastgezeten. Dan vroeg de buur waarvoor. Dan zei hij: „Voor het ergste wat op het ogenblik in de media kan komen.” Dan vroeg de buur: wat dan? En dan zei Jean op den Kamp hij een veroordeeld pedoseksueel is. Daar werd „goed” op gereageerd, zegt hij.

Zijn baan als krantenbezorger mocht hij houden, na een „pittig” gesprek met zijn baas. Buren zeiden: ‘Knap dat je het zegt.’ Er is in elk geval „geen wanklank” geweest. De buurt heeft hem „geaccepteerd” Sommigen nodigden hem thuis uit, om zijn verhaal te horen. Of spraken hem zomaar aan. Zoals die ene bejaarde mevrouw uit zijn krantenwijk, die zei dat God hem zou zegenen voor zijn eerlijkheid.

Joke de Klerck is een van zijn buren. Drie jaar geleden stond Op den Kamp onaangekondigd bij haar op de stoep. Moest haar iets vertellen. Toen ze hoorde waar hij voor was veroordeeld, moest ze „even slikken”. Nu is ze juist blij dat ze het weet. „Ik waardeer zijn openheid. Ik heb wel gezegd: denk erom dat het niet weer gebeurt.”

Dat is ook wat de meeste buren wilden weten, nadat hij zijn biechtronde had gemaakt: Heeft hij nog steeds pedofiele gevoelens? Laat hij zich behandelen? Lopen de buurtkinderen gevaar? Daar kan Op den Kamp kort over zijn: nee. Hij weet zeker dat hij nooit meer een kind zal misbruiken. Want nu weet hij wáár zijn pedofiele gevoelens al die tijd vandaan kwamen.

Jean op den Kamp groeide op in een Limburgs dorpje. Hoewel zijn ouders „lieve” mensen waren, kreeg hij weinig persoonlijke aandacht. „Ze namen me nooit eens op schoot.” Nooit een omhelzing. Nooit de vraag wat er op school was gebeurd. Van de buurman kreeg hij wel aandacht. Vanaf zijn vierde kwam hij er over de vloer. De buurman was een eenzame man die veel dronk. Op den Kamp werd niet door hem misbruikt, maar de relatie nam wel ongezonde vormen aan, zo close waren ze. Toen hij dertien was, vertrouwde de buurman hem toe dat hij zelfmoord ging plegen. Op den Kamp trok zich het lot van de buurman aan en deed er alles aan om het leven voor hem aangenamer te maken. „Maar toen ik vijftien was, liep ik achter z’n kist.”

Jean op den Kamp had gefaald, zo voelde hij dat. Achteraf denkt hij dat hij door het wegvallen van de buurman steun ging zoeken bij kinderen. Hij voelde zich op zijn gemak bij ze. Van kinderen kreeg hij aandacht, hij voelde zich veilig en begrepen.

Op den Kamp werd jeugdwerker. Hij had kunnen weten dat het fout zou aflopen. Want toen kocht hij al kinderpornoblaadjes als Lolita in de seksboetiek. Maar, dacht hij: „Ik kan die grenzen wel aan.”

In het begin ging het ook goed. Eerst speelde jeugdwerker Op den Kamp met de kinderen. Daarna stoeide hij met ze. Knuffelde ze. Probeerde ze in te palmen. Ten slotte nodigde hij ze uit om te komen logeren. Op den Kamp weet precies nog hoe het ging. Hij was 24, het jongetje dat bij hem bleef logeren 12. Hij ziet het jongetje nog liggen op zijn stapelbed. „Hij lag daar in z’n niksie met een paal omhoog. Het zonlicht scheen naar binnen. Ik kon hem zien lachen. En toen.. kreeg-ie een pijpbeurt.”

Erna had Op den Kamp spijt. Dat hij toch die grens was overgegaan. Maar later ging het weer mis, met een andere jongen. Op den Kamp had ze voor het uitkiezen, was ondertussen zijn eigen jeugdwerk begonnen. „Ik had honderd kinderen per week om me heen.”

Begin jaren negentig werd hij veroordeeld, „voor een ander manneke dat ik had gepijpt”. Het was een periode waarin Op den Kamp een teruggetrokken leven leidde. Hij zonderde zich af, praatte tegen niemand over zijn gevoelens. Deze verrotte maatschappij zou hem daar toch niet bij kunnen helpen. Toen zijn buurman overleed, had toch ook niemand zich om hém bekommerd? Niemand die zich had afgevraagd: hoe zou het met die jongen van vijftien zijn, die zo goed was met de buurman. En nu probeerde die maatschappij hém te vertellen hoe je met kinderen om moest gaan? Contacten met volwassenen ging hij uit de weg. En daardoor, zegt hij, belandde hij bij kinderen. Daar kon hij zijn gevoelens, zijn liefde, wel kwijt. „De grootste vijand van een pedofiel”, zegt Op den Kamp, „is zijn isolement.”

Na het uitzitten van een tweede gevangenisstraf van een jaar, weer voor ontucht met een jongetje, wilde hij weg uit Limburg. Mensen keken hem na op straat, zagen hem als „de grootste viezerik”. In 2002 verhuisde Op den Kamp naar zijn huidige woonplaats, waar zijn ouders al woonden.

„Toen Jean bij ons in de straat kwam wonen, maakte hij een vriendelijke indruk”, zegt een echtpaar dat even verderop woont. Een andere buurvrouw herinnert hem als „behulpzaam en correct”. Op den Kamp stond vaak voor de deur een sigaret te roken. Dan zei hij je altijd gedag. En als je bleef staan, begon hij een praatje.

Op den Kamp was blij met de sociale contacten in zijn nieuwe buurt. Maar hij moest nog steeds liegen, iedere dag. Over waar hij vandaan kwam. Over zijn werkverleden. Over zijn relaties. Over waarom hij iedere dag bij zijn ouders verbleef. Over wie hij was. „Ik kreeg het gevoel dat mijn hele leven een schijnvertoning was.”

Het deed hem besluiten aan een chemische castratie te beginnen. Op den Kamp kreeg een injectie om de aanmaak van testosteron te stoppen. De medicijnen waren zwaar, het resultaat goed. „Ik werd overrompeld door een berg aan emoties die ik altijd had weggestopt.” Huilbuien. Depressieve buien. Uiteindelijk vond hij hulp bij de forensisch psychiatrische kliniek De Waag. Er volgden heel veel gesprekken. Op den Kamp kwam erachter dat zijn hang naar kinderen voortkwam uit zijn onvermogen relaties aan te gaan met volwassenen. De zware depressies namen af. Zijn drang om kinderen „te claimen” en „in te palmen”, ook.

Is Op den Kamp nu van zijn pedofiele gevoelens verlost? Zelf zegt hij van wel. Hij fantaseert niet meer over verboden contact met kinderen. En hij heeft een relatie, met een oudere man. Tegelijk hoúdt hij nog wel van kinderen. Die blijven gewoon lief en mooi, zegt Op den Kamp.

Dat merkte hij ook weer toen hij een paar jaar geleden in Vietnam was, en een jong meisje bij hem op schoot in slaap viel. „Ik besefte opeens wat het waard is om het vertrouwen te krijgen van zo’n onbekende uk.” Op den Kamp gaat graag naar Vietnam. Het is Op den Kamp opgevallen dat de mensen daar „vrijer” zijn in de omgang. Je krijgt sneller een arm om je heen.

Het was na één van zijn reizen in Vietnam dat hij besloot openheid te geven over zijn verleden. Hij wilde niet langer „verstoppertje spelen” voor zijn buren. En vreesde ook voor ontmaskering. Waarom zou hij het niet gewoon zelf vertellen, voordat buren er via een of andere website achter zouden komen?

De testosteronremmers hadden ervoor gezorgd dat zijn schaamtegevoel minder werd. Hij was zijn remmingen om over gevoelens te praten helemaal kwijt. Op den Kamp had fouten gemaakt, jazeker, maar die kon hij toch niet uitwissen? Hij moest toch ook verder?

Op den Kamp liep toen ook rond met het plan voor een website: Broken Tulip, een forum waarop slachtoffers en daders van kindermisbruik met elkaar in gesprek gaan en zoeken naar oplossingen. Maar naar buiten treden met een eigen website kon niet zonder dat hij zijn naaste omgeving op de hoogte zou brengen van zijn achtergrond. Op den Kamp: „Ik had zoiets van: erop of eronder. De buurt moest het weten.”

Wílde de buurt het ook weten? Zijn overbuurman schudt het hoofd. Nee, achteraf had hij het niet willen weten. Hij zit met zijn vrouw aan de keukentafel. Toen de kinderen klein waren, bracht het echtpaar ze regelmatig langs bij moeder Op den Kamp. Geweldig mens, fijne oppasser ook. Bij haar gaan ze nog steeds graag op bezoek. Maar sinds Jean op den Kamp over zijn delict heeft verteld, is het contact „afstandelijker” geworden, vertelt de overbuurman.

„Niet dat ik problemen heb met het feit dat hij tegenover ons woont”, zegt hij.

„We voelen ons niet bedreigd, of zo”, zegt zijn vrouw.

Hij: „Maar het is toch...”

Zij: „Ongemakkelijk.”

Hij: „Ongemakkelijk, ja. Ik bedoel.. Zijn daad.. ik kan daar heel moeilijk in meegaan. Het gaat er bij mij niet in als je zegt: zo ben ik nu eenmaal. Dat is te makkelijk. Had maar wat meer weerstand geboden aan je verlangens, denk ik dan. Ik kan zijn daad niet los zien van de persoon.”

Op den Kamp vertelt dat hij na zijn coming out extra alert was op de reacties van de buurt. „Dan heb je een buurman die een paar keer niks zegt als hij langsloopt, en dan denk je: zou hij boos zijn?” Maar nee, zegt Op den Kamp, hij zag spoken. De buurman zegt alweer ‘hoi’.

Een paar huizen verder doet de betreffende buurman zijn deur open en zegt dat hij Op den Kamp wel degelijk probeert te negeren. „Praatjes kap ik af. Ik houd het bij: ‘Tot ziens’ – en dat is het.” De buurman wil zo min mogelijk met hem te maken hebben. Want hij vindt het „walgelijk” wat Op den Kamp heeft gedaan. Had hij het maar nooit geweten. Dan had hij hem nog steeds kunnen zien als die vriendelijke jongen die voor zijn oude moeder zorgt. „Nu ik zijn verleden ken, woon ik opeens vlakbij een pedofiel”, zegt hij. „Toen ik het níet wist, had ik er geen last van.”

De buurvrouw op de hoek is juist blij met Op den Kamps openheid. „Ik hoor het liever rechtstreeks dan via een buurtroddel”, zegt ze. De vrouw heeft een paar „goede gesprekken” met Op den Kamp gevoerd. „Hij is flink geholpen en onder behandeling. Dat vertelt hij eerlijk. Ik neem hem zoals hij is. Hij is al genoeg gestraft.” Een andere buurvrouw zegt dat ze, nu ze van zijn verleden weet, een extra oogje in het zeil houdt. En ze spreekt vaak met Op den Kamp over zijn behandeling. Eigenlijk vindt ze hem gewoon een „hele fijne knul”.

Jean op den Kamp is het niet eens met de werkwijze van Reclassering Nederland. Zomaar de buren vertellen dat jij een pedofiel bent – dat werkt niet. „Dan heeft de buurt meteen zoiets van: pas op, daar komt de kleuterneuker.” Op den Kamp vindt wel dat pedofielen zelf hun buren voorzichtig kunnen inlichten. „Als ik nu ging verhuizen”, zegt hij, „zou ik mijn nieuwe buren vragen of ik daar mag komen wonen. Je moet aftasten of er in een nieuwe buurt mensen zijn die je accepteren. Dat maakt je leven dragelijker.”

Hij voelt zich opgelucht dat hij niet meer hoeft te liegen over wie hij is. „Zolang je anoniem blijft, staat alles wat je opbouwt op drijfzand. Er hoeft maar íets op te duiken over je verleden en hop, daar ga je weer. Stort je hele wereld opnieuw in.”

Nadat Jean op den Kamp deze tekst heeft gelezen, belt hij op. Hij had de negatieve reacties van sommige buren wel verwacht. „Maar wat had ik dan moeten doen?”, vraagt hij zich af. „Als ik mijn verleden geheim had gehouden, was ik stiekem bezig geweest. En nu ik het heb verteld, zegt mijn buurman dat hij het niet wilde weten.” Eigenlijk, zegt Jean op den Kamp, „willen ze gewoon dat ik niet besta.”