Beeldhouwster Camille Claudel. Schrijfster Janet Frame. Actrice Marilyn Monroe. Schilderes Georgia O’Keefe. Dichteres Sylvia Plath. Schrijfster Virginia Woolf. Geen kunstenares zo gek of er is wel een film over gemaakt. Of pardon, gek, waarom hebben we het eigenlijk over gek, over pillen en zelfmoord, elektroshocks, depressies en psychoses als we het ook over de impuls kunnen hebben die O’Keefe aan het Amerikaanse modernisme gaf, of hoe in Claudels bronzen beeldhouwwerk L’age mûr (‘Volwassenheid’), te zien in het Musée d’Orsay, de jeugd door de ouderdom wordt voortgesleept?
Het is beslist aanlokkelijk om deze kunstenaressen tot hun biografieën te reduceren, maar het is eerstegraads sensatielust. De vrouwen bevinden zich daarbij in goed gezelschap. Denk maar eens aan de talloze films die er over Vincent van Gogh zijn gemaakt.
Niet alleen filmmakers zijn geïnteresseerd in de link tussen kunst en geestesziekte. Zelfs Claudels broer Paul – dichter en diplomaat – kon een werk als L’age mûr alleen autobiografisch duiden: „Mijn zuster Camille, smekend, vernederd, op haar knieën, dat prachtige, trotse schepsel, en datgene wat uit haar wordt gerukt, vlak voor onze ogen, is haar ziel.” Voor Paul Claudel was deze beeldengroep die tussen 1895 en 1902 tot stand kwam een allegorie op de pijnlijke breuk tussen zijn zuster en beeldhouwer Auguste Rodin, de relatie die vaak als de kiem wordt gezien voor haar latere schizofrenie. Dat er voor Camille Claudel nog een andere reden kon zijn geweest om een van de beelden in de groep haar eigen gezicht en gestalte te geven kwam eenvoudigweg in niemand op.
Camille Claudel (1864-1943) was achttien jaar toen ze de ruim twintig jaar oudere Rodin leerde kennen en zijn leerlinge, muze en maîtresse werd. Tien jaar zou hun liefdes- en werkrelatie duren. Een onvrijwillige abortus en het gevoel door Rodin verstikt te worden in haar creativiteit maakten een einde aan de verhouding. De film Camille Claudel, 1915 van Bruno Dumont begint nog eens twintig jaar later, als Claudel na een respectabele werkzame periode als zelfstandig kunstenares onder druk van haar familie wordt opgesloten in een psychiatrische inrichting in de buurt van Avignon.
Eind jaren tachtig maakte filmmaker Bruno Nuytten al een film over de beeldhouwster met Isabelle Adjani en Gérard Depardieu in de hoofdrollen. Daarin was de grote passie tussen Claudel en Rodin zo sterk aangezet dat je de indruk kreeg dat je van zoveel liefde wel krankzinnig móést worden. In dergelijke romantische lezingen ligt altijd het gevaar op de loer dat Claudel tot een hysterica en een voetnoot in de kunstgeschiedenis wordt gereduceerd.
Nuyttens film, destijds zowel genomineerd voor een Oscar voor Beste Actrice als voor Beste Buitenlandse Film, verscheen op een moment dat er in de kunstgeschiedenis sprake was van een herwaardering van Claudels werk. In 1980 toonde het Musée Rodin in Parijs voor het eerst een overzichtstentoonstelling van haar oeuvre. Daarop volgden studies waarin de rollen ook eens werden omgedraaid. Zonder Claudels noeste arbeid in Rodins atelier zou het voor hem nooit mogelijk zijn geweest om zo productief te zijn. Van muze werd ze drijvende kracht.
Dat Claudel een koppig karakter had was lange tijd reden om haar, als zoveel ‘lastige’ vrouwen, te marginaliseren. Om haar te begrijpen moeten ook sociaal-culturele omstandigheden worden meegewogen.
Dat doet Dumonts Camille Claudel, 1915 dan ook op een manier die te vergelijken is met An Angel at My Table, over Janet Frame, en The Hours, over Virginia Woolf. De psychische aandoeningen van de hoofdpersonen zijn niet alleen een symptoom, maar ook een metafoor voor het knellende keurslijf waarin deze vrouwen gevangen zitten. Dat spoort ons aan om eens voorbij het gezicht van de waanzin te kijken. Dumont houdt de camera eindeloos gericht op het onopgemaakte gezicht van actrice Juliette Binoche in de titelrol, en al die andere vrouwen, echte verpleegsters en echte patiënten, om haar heen. Er is geen hiërarchie tussen gek en normaal. Er zijn alleen gezichten. Van mensen. Gebeeldhouwd in de tijd.