Als je met Loek Hermans (62) over politieke strategie begint, mag de routinier van de VVD, man met veertig jaar bestuurlijke ervaring, graag overstappen op het Duits. Dan tuit hij de lippen en vertraagt zijn zangerige dictie. „Du glaubst zu schieben, und du wirst geschoben.”
Het woord van Mefisto: de politicus als schaakstuk in andermans spel. „Zo is dat”, zei Hermans. „Je kunt in Den Haag zomaar omvallen, zonder dat je het ziet aankomen.”
Ik had belet bij hem gevraagd omdat hij het voorbije politieke seizoen alle grote momenten van nabij meemaakte – de formatie van Rutte II begon zelfs in zijn appartement. Ook was ik benieuwd naar zijn scenario van komend najaar, als kabinet en senaat een potentieel destructieve botsing beleven.
Zodoende zaten we dinsdag een paar uur tegenover elkaar in de Eerste Kamer, waar hij alle langslopende senatoren een groet gunde. Zijn collega-fractieleider Marleen Barth (PvdA) kwam er zelfs even bij zitten.
Hermans’ politieke loopbaan begon in 1973, vertelde hij, toen hij als studentje politicologie (22) stage liep bij de VVD van Wiegel. De tijd van misbruik van uitkeringen en ongegeneerd polariseren met Den Uyl. Vier jaar later belandde hij in de Kamer. De VVD behaalde 28 zetels, Hermans weet nog dat hij (25ste op de lijst) en Erica Terpstra (28) als nieuwkomers met Wiegel in de lift stonden. Spot was toen al het specialisme van het latere erelid. „ ‘Lang geleden dat jij als laatste aantikte’, zei Hans tegen Erica.”
Wijlen Henk Vonhoff, de Liberale Leeuw, was een van zijn leermeesters. Van hem onthield hij één les. „Ze mogen over je heen lopen, maar nooit heen en weer.”
Zijn vormende jaren als politicus waren die van het leiderschap van Ed Nijpels (1982-1986). Nijpels was de Rutte van zijn tijd: hij behaalde in 1982 een voor de liberalen ongekende zege, en was daarna „ieders doelwit, net als Mark nu”. Hermans zat erbij in het fractiebestuur: Lubbers, type dossiervreter zoals Samsom, domineerde Den Haag, Nijpels kon niet bijbenen, en werd na vier jaar door de fractie gevloerd – waarna persoonlijke conflicten het opereren van de partij jarenlang overschaduwden.
Dus dit is zijn advies aan Rutte en de VVD nu: bewaar rust tot de recessie voorbij is. Laat je niet gevangennemen door gedoetjes. Accepteer dat Halbe Zijlstra het partijverhaal vertelt, omdat alle electorale concurrentie van de partij (PVV, CDA, D66) in de oppositie zit. Anders, zei hij, wordt de VVD „slappe thee en natte cake”. Regeren is nu eenmaal een zaak van compromissen. „Mark kan nooit voor 100 procent VVD-beleid maken. Tegendruk van Halbe moet.”
Dat De Telegraaf sinds de formatie uiterst kritisch over de premier is (‘Marx Rutte’) noemt hij „zorgelijk”. De krant koos „in de laatste week van de campagne nadrukkelijk voor een lijn in onze richting”, en heeft „redenen nu kritisch te zijn”. Al zegt dit volgens hem ook iets over De Telegraaf. „Regeren is zwaar, alles doet pijn, en kan De Telegraaf één alternatieve coalitie noemen?” Hij ziet hetzelfde manco bij de oppositie. „Zéér benieuwd welke fractie op Prinsjesdag een alternatieve begroting presenteert met een meerderheid in beide Kamers.”
Na een lange omweg in het openbaar bestuur, laatstelijk als minister van Onderwijs in Paars II, werd hij in 2003 lobbyist. Ook een vormende ervaring. Als voorzitter van MKB Nederland had hij een voortreffelijke band met Bernard Wientjes van VNO-NCW. Ze dokterden samen uit dat hun stafbureaus moesten fuseren. Intussen zag hij „hoe gesmeerd” de lobby van VNO-NCW was. Zo leerde hij als MKB-voorzitter de essentialia van dit metier: bedenk als lobbyist een geloofwaardig containerbegrip, zoals: het MKB is ‘de verdienkracht van Nederland’. Ga langdurige relaties in Den Haag aan, „zodat ze je kennen als je een probleem hebt”. Denk mee met Kamerleden. „Ze hebben er niets aan als jij alleen jouw standpunten geeft.”
Gaandeweg combineerde hij dit werk met een terugkeer in de politiek, als Eerste Kamerlid, en toen hij het MKB in 2011 verliet werd hij fractievoorzitter in de senaat. Traditioneel een vertrouwensfunctie in de VVD: ein Mann der schiebt. „Ze weten dat ik geen minister meer hoef te worden: mij kun je veilig vragen”, lachte hij.
Zo voerde hij vorig najaar met partijvoorzitter Korthals vertrouwelijke gesprekken met alle Tweede Kamerleden om „de machtsoverdracht in de fractie” voor te bereiden. Een VVD-gewoonte sinds de jaren zeventig, al verloopt het tegenwoordig „geordender en netter”. „We wilden dat Halbe positief kon starten.” Ook was hij het die partijgenoot Fred de Graaf belde voordat hij het voorzitterschap van de senaat neerlegde. Idem toen corruptieverdachte Jos van Rey vorig jaar zijn zetel in de Eerste Kamer opgaf.
Vuil werk dat hij opgeruimd opknapt. En alle lijntjes houdt hij open: hij heeft „nog steeds goed contact” met Van Rey. Over diens eventuele terugkeer – precair thema in de partij – praat hij niet, maar hij deelt Van Reys „bevreemding” dat het OM nog geen aanklacht indiende. „Ik ga er nog steeds vanuit dat Jos ten onrechte wordt vervolgd”, zei hij.
Tijdens de formatie zette hij met Rutte, Blok en Van Miltenburg de tactiek uit, en toen ze zich verkeken – de nachtmerrie van de inkomensafhankelijke zorgpremie – was het opnieuw Hermans die de rotzooi opruimde. Acht dagen na het regeerakkoord meldde hij dat de VVD-senaatsfractie „grote moeite” had met het plan – waarmee het de nek was omgedraaid.
Typerend voor de omgang van grote partijen met de Eerste Kamer, zei ik. Altijd praten over de verheven rol van de senaat (reflectie, kwaliteit wetgeving) – maar als het spannend wordt platte politiek bedrijven. Hermans reageerde met een gedragen aanloopje over „de kwaliteit van de zorgwetgeving” – en toen ik sceptisch terugkeek antwoordde hij met een brede glimlach.
Alle conflictstof van het laatste halfjaar – kabinet zonder meerderheid in senaat, invloed werkgevers op senaat – werd ingeleid door de controverse over de woonparagraaf uit het regeerakkoord, en ook daarin speelde Hermans een hoofdrol. Eind vorig jaar sloot hij in de senaat een deal met CDA en PvdA om die paragraaf af te zwakken, een wens van de werkgevers, waarna vooral PvdA’ers hun afkeer van senaat én VNO-NCW beleden.
Zo klaagde Dijsselbloem binnenskamers over de manier waarop Wientjes via de senaat zijn agenda aan het kabinet opdrong. Hermans herinnerde zich het moment. Volgens hem lag het simpeler: VVD en PvdA moesten naar het CDA luisteren voor een meerderheid. En klagen over een lobby is nooit zinvol. „Het is als met het staatshoofd: als je vindt dat die te veel invloed heeft moet je als minister niet jammeren, maar handelen.”
Tegelijk groeide, toeval of niet, de kritiek op ‘dubbelfuncties’ van senatoren, waarbij Hermans in veel media hoofdverdachte was: baantjesjager met talrijke belangenconflicten. Wonderlijk, zei hij. Sinds zijn vertrek bij MKB had hij geen hoofdfunctie meer, dus vroegen ze hem voor allerlei bestuurs- en toezichtsfuncties. De wereld van de lidwoordloze afkortingen. Zaken gingen incidenteel mis – bij COA (opvang asielzoekers) en Meavita (thuiszorg) – en daar werd hij op afgerekend.
Eén grote verwarring, zei hij. Je bent senator wegens je maatschappelijke en politieke ervaring. „En ineens is diezelfde ervaring verdacht.” Ook het verwijt van te veel functies verwonderde hem, „alsof hard werken straf verdient”.
Die controverse over de woonparagraaf, en het Woonakkoord daarna, bracht het kabinet intussen in existentiële onzekerheid die een half jaar aanhield: wat te doen zonder meerderheid in de senaat? „Ik verwijt dit niemand”, zei Hermans, „maar we hebben de oppositie met zijn allen te groot gemaakt”.
Het eindigt komend najaar, kondigde hij aan. Zijn scenario: de Tweede Kamer neemt een wetsvoorstel aan met steun van alleen VVD en PvdA, het kabinet stuurt dit naar de senaat, dan volgt de lakmoesproef: wijst de oppositie dit af? „Dan moeten ze met de billen bloot.” Durven ze gaten in de begroting te schieten? „Let op: dat loopt zo’n vaart niet.”
Ik zei: dus zal de oppositie spelen op procedureel uitstel. Gaten in de begroting ontstaan dan alsnog, en de oppositie zal zeggen: het gaat ons enkel om ‘de zorgvuldigheid’.
„Dat doen we dus allemaal niet meer”, zei Hermans, met een beslistheid die niet gespeeld leek. „Het gepolder is voorbij. We gaan nu doorbijten.”