André Klukhuhn kan bij wijze van spreken uren kijken naar de bloemen en planten op zijn dakterras. Ja, hij weet waardoor het komt dat de aster blauw is en de paardenbloem geel, dat heeft de wetenschap keurig beschreven. Maar, en met nadenken over die vraag gaan dus uren heen, waarom? En waarom komen de bloemen elk jaar weer terug? Klukhuhn, fysisch chemicus, autodidactisch filosoof, 72, weet inmiddels dat hij het nooit zal weten. Net zomin als „waarom ik er ben, en waarom hier, en waarom nu.”
Je kunt niet zeggen dat hij niet naar antwoorden heeft gezocht. Onlangs verscheen zijn bijna 1.300 pagina’s tellende boek Algehele geschiedenis van het denken. Het is de vijfde weerslag van zijn intussen dertig jaar durende onderzoek, waarin hij ‘het verbond’ tussen filosofie, wetenschap, kunst en godsdienst beschrijft. Zijn fascinatie voor het waarom van het leven begon op zijn vijftiende, na wat hij een „mystieke ervaring” noemt. Het werd zijn levensdoel het universum te doorgronden.
Klukhuhn studeerde fysische chemie in Amsterdam en promoveerde op infraroodonderzoek. Hij stapte uit het vak toen hij hoorde dat zijn verdere onderzoek mogelijk voor militaire doeleinden zou worden gebruikt. „Maar het was ook een feit dat de werkgelegenheid in de fysische chemie steeds slechter werd.”
Hij was daarna dertig jaar directeur van Studium Generale van de Universiteit Utrecht. Hij organiseerde en bezocht een paar duizend congressen en symposia, zich volstoppend met alle wetenschappelijke en filosofische kennis die langskwam. Samen met hoogleraar psychologie Piet Vroon leverde hij in 1993 zijn doctorsbul in, uit protest tegen het feit dat Albert Heijn voor een half miljoen op Nijenrode een leerstoel distributiekunde zou hebben gekocht om tot eredoctor te worden benoemd. En tegen de volgens hen zorgwekkend toenemende invloed van het bedrijfsleven op universitair onderzoek. Spijt heeft hij er nooit van gehad. „We krijgen steeds meer gelijk. Wetenschap ís geen efficiënte onderneming.”
„Kinderen zijn zeer gevoelig voor dingen in hun directe omgeving. Als de marmot doodgaat, is een kind getraumatiseerd. Maar als er op straat zes mensen die hij niet kent worden doodgeschoten, is dat een gebeurtenis die hem verder totaal onberoerd laat. Ik heb de schietpartij op de Dam meegemaakt, op 7 mei 1945. Ik was vier jaar. De kogels vlogen om mijn oren, om me heen lagen dode mensen. Ik zag hoe iemand werd doodgeschoten. Ik hoorde een knal en ik zag een fietser tegen de huizen aanrijden, hij klom met zijn vingers nog een stukje tegen de muur omhoog en viel toen dood neer. Ik heb daar niks aan overgehouden. Ik kende die fietser niet, het was mijn fiets ook niet, dus het zal je als kind echt worst wezen. Maar: als mijn moeder bijvoorbeeld haar teen stootte en hard au! riep, was ik de hele dag ontdaan. Over die enge wereld buiten.
„In de hongerwinter at ik met enige regelmaat behangersplakmeel, dat was van aardappelzetmeel ofzo gemaakt. Met suikerbietschilletjes erin en stukjes bloembol. Ik heb dat nooit als erg ervaren. Voor een kind ís dat gewoon zo.”
„Om de ruimte te ervaren moet je een bepaalde bevattelijkheid hebben. Ik heb in biografieën van veel beroemde wetenschappers over zo’n zelfde moment gelezen dat ze, net als ik, de immensheid van het universum te zien kregen en dat dit kwam door de sterrenhemel. Ik was vijftien, ik stond op het balkon van mijn ouderlijk huis. Het was koud, er was een stralende sterrenhemel. Ik keek daarnaar en opeens ervaarde ik de enorme uitgestrektheid van de ruimte en de dingen die zich daarin afspeelden. Het was zo veel, dat ik er duizelig van werd. Ik moest me vastgrijpen aan het balkon om niet te vallen. En ik schrok ook, natuurlijk. Het ging gepaard met een soort elektrische ontlading in mijn hoofd, een prikkeling in de hersenschors. Het duurde een paar minuten. Toen noemde ik het niet mystiek, maar dat was het wel. En toen besloot ik: ik wil weten hoe het werkt.”
„Veel wetenschappers en kunstenaars zijn in hun sociale privéleven onmogelijke mensen. Ze zijn bezig met iets in hun hoofd en dat maakt de wereld rondom hen minder interessant. Ik ben ook onmogelijk, op dat punt. Ik kan mensen niet permanent of langdurig om me heen hebben. Het gaat me buitengewoon vervelen. Ergeren ook, zelfs. Ik wil dingen ongestoord kunnen doen. Een idee uitwerken kost tijd, moeite, energie. Je hebt alles om je heen verzameld om je erin te verdiepen – en dan gaat de bel. ‘Kun jij even…?’ Nee, dat kun je niet even. ‘Ja maar, het gaat enkel even om…’ ‘Nee!’ Het gaat niet om enkel even. Het gaat om een halve of hele dag werk om in een bepaalde mood te komen. Je moet er ook een beetje autistisch voor zijn – mijn zoon is een beetje autistisch en dat heeft hij niet van een vreemde, vrees ik. Hou ik meer van ideeën dan van mensen? Ja, ik denk het wel.”
„De mens doet ertoe, ik doe ertoe. Dat moet ik constateren aan de hand van het feit dat ik niet elke morgen de neiging heb van het dak te springen of iemand te wurgen omdat het er toch niet toe doet. Als ik niets voorstelde, zou ik me daar naar gedragen. Kennelijk is er iets anders. Als we helemaal niets voorstellen, waarom zouden we dan überhaupt nog een poot verzetten? Volgens het hoofd stellen we niks voor. Maar volgens het hart zijn we buitengewoon belangrijk.”
„Wetenschap verklaart niks. Wetenschap geeft goeie beschrijvingen maar begrijpen doen we er helemaal niks van. Door de wetten van Newton begrijpen we niet hoe het universum werkt, we hebben alleen een goeie beschrijving van het universum. Ik dacht dat je ineens snapt hoe de vork in de steel zit als je alle wetmatigheden kent. Waarom ik hier ben, en niet iemand anders. Hier, en niet ergens anders. En nu, niet op een ander moment. Maar ik ben er achtergekomen dat ik het niet te weten kan komen. Ik ben 55 jaar aan het zoeken en mijn verwondering wordt steeds groter. Verwondering over het gegeven dat we inmiddels met zijn zeven miljarden op deze aarde rondlopen en dat het functioneert. Dat is onbegrijpelijk. Ik kom het verst door verschillende beschrijvingen tegelijk te accepteren. Met alleen de evolutietheorie kom ik er niet. Er moet een structurerend principe zijn. Er zijn mensen die dat ‘God en zijn schepping’ noemen. Ik geloof niet in God. Ik geloof in het mysterie.”
„Stellingen zijn er om te worden verlaten. De vijfde versie van mijn boek is nu af. Ik kan er eeuwig mee doorgaan, want miljoenen onderwerpen staan er niet in. Er is nog heel veel te weten en te onderzoeken, maar ik vind het niet interessant meer, ik kan me er niet toe zetten. Ik schrijf nu aan een autobiografische novelle – geen non-fictie meer, dan in godsnaam maar fictie. Ik ben zelf heel tevreden, maar ik weet absoluut niet of het wat voorstelt.”
„Wetenschap is geen efficiënte onderneming. Het gaat niet beter met de universiteiten als we ze efficiënter zouden besturen. Wetenschap is een zoektocht en mensen die zoeken, moet je alle ruimte en gelegenheid geven. Je moet niet, zoals op universiteiten gebruikelijk is, een project op papier hoeven zetten en doelen formuleren op basis waarvan je geld krijgt. Het is makkelijk aan te tonen dat er de afgelopen vijftig jaar op universiteiten geen fundamentele doorbraken waren. Ontdekkingen zijn toevallig gedaan. Iemand peutert in zijn neus, iemand heeft ruzie met zijn vrouw, iemand struikelt over een drempel, dát zijn wezenlijke punten.”